Op woensdag 28 januari 2009 overleed Louk Hulsman, eminence grise van het Nederlandse gedoogbeleid, op 85-jarige leeftijd. “Tuinman van de wereld / tot de laatste dag open en verbonden / altijd in touw voor meer menselijkheid”, aldus de familie in de rouwadvertentie. De uitvaart zal op 4 februari plaatsvinden in de Wilhelminakerk in Dordrecht, vanaf 13.00 uur.
Zie de bijdrage van Louk aan het Cannabis Tribunaal in Den Haag op maandag 1 december 2008.
“Ik kwam luisteren naar wat er hier gezegd werd, ik was niet van plan zelf veel te zeggen, maar men heeft mij gevraagd iets te zeggen. Ik wil dan misschien twee dingen zeggen. Eén is: in die commissie Hulsman werd door een heel uiteenlopend gezelschap over drugs gepraat, specifiek over cannabis, maar niet alleen over cannabis, ook over andere drugs. In Nederland was het drugsgebruik nooit echt gecriminaliseerd. Het algemene beleid was verhinderen dat er een sterke criminele markt zou ontstaan. Daarom werd alles tot op grote hoogte oogluikend toegestaan. Die wetten waren er om eventueel iets te kunnen doen en het beleid was om daar zo min mogelijk aan te doen.
Dat veranderde in de zestiger jaren en de zeventiger jaren, toen de politie in Amsterdam, in hun gevecht met de provo’s die drugswetgeving begon te gebruiken op het gebied van de cannabis. En niet alleen op het gebied van de cannabis, maar ook op het gebied van de LSD en andere dingen. Zij gingen dat gebruiken in dat conflict dat zij met de Provo’s hadden. En daarmee kwamen allerlei zaken dus ook in de gerechten. En de gerechten, het Openbaar Ministerie en de rechters, die dachten over die nieuwe zaken die ze te behandelen kregen op een heel verschillende manier. Sommigen meenden dat er een probleem was waar ze zich mee moesten bemoeien. En anderen, en dat was eigenlijk een meerderheid, vonden dat dit geen zaken waren die je in een strafwetgeving moest behandelen. De politie bracht meer en meer van die zaken aan en het Openbaar Ministerie seponeerde die zaken op vrij grote schaal. Maar een klein gedeelte kwam op een gegeven moment in die gerechten terecht.
Toen is die commissie opgericht om zich over deze problematiek te buigen en die commissie kwam tot de indruk, tot de uitspraak, dat op zichzelf -en dat ging dus typisch over de drugs die toen in Nederland door Nederlandse mensen gebruikt worden, niet over de heroïne die ook wel in Nederland bestond- maar eigenlijk uitsluitend gebruikt werd in de kring van de Amerikaanse militairen die in Amsterdam hun verlof kwamen houden. Ons advies ging voornamelijk over die drugs die in Nederland gebruikt werden, maar ook met een oog op wat er in Amerika gebeurde. Onze conclusie was dus dat je moest vermijden om het strafrecht een belangrijke rol in deze hele problematiek te geven en zeker moest vermijden terecht te komen in zo’n soort Amerikaanse vorm van drugsbeleid. Dat idee werd ook overgenomen in de commissie Baan, niet zo sterk als bij ons, maar op zich zelf. Toen het in het kabinet kwam, met als minister van justitie de KVP-er van Agt, was een grote meerderheid van de Nederlandse politici van oordeel dat je niét het strafrecht een belangrijke rol op dit hele gebied moest geven.
Vandaar ook dat in de overwegingen die toen tussen de verschillende ministeries plaatsvonden het besluit genomen werd om een brief te schrijven naar de Verenigde Naties, dat wij vonden dat zeker cannabis niet op zo’n soort manier in dat verdrag een plaats moest hebben. Dat schijnt een beetje vergeten te zijn: de Nederlandse regering heeft een brief geschreven dat ze het niét eens was met het cannabisverbod. En die brief, die is toen natuurlijk in de Verenigde Naties onder de tafel gewerkt, zoals alle brieven die het drugsbeleid op een fundamentele manier ter discussie stelden onder tafel werden gewerkt. Die brieven, daar werd van gezegd: ja, oké, daar zullen we over denken, maar we hebben nou nog geen budget. En als we een budget hebben, dan willen we er misschien een conferentie over leiden. Maar om die conferentie op het budget te krijgen, daar werd natuurlijk actie tegen gevoerd, zodat hij niet op het budget kwam. En dan, op een gegeven moment waren die regeringen natuurlijk vergeten wat ze geschreven hadden. Want ook de Amerikaanse regering had zo’n brief geschreven, onder Carter. En die brieven kwamen pas aan de orde toen je een andere regering had, die niet meer zo’n brief zou schrijven. Dat is één ding wat toch in deze discussie denk ik erg belangrijk is, om niet te vergeten dat Nederland al in een vroeg stadium heeft gezegd dat ze die plaats van cannabis in deze verdragen misplaatst vond.
Het tweede punt is: je praat hier natuurlijk, voortdurend wordt er over criminaliteit gepraat. En er wordt net gedaan of criminaliteit iets verkeerds is. Criminaliteit is op zichzelf natuurlijk helemaal niks verkeerds. Het was crimineel om Joden niet aan te geven, het was crimineel om homoseksuele handelingen te verrichten: ontzettend veel dingen waren crimineel. Dus criminaliteit zegt werkelijk niéts over de vraag of iets goed is of verkeerd is. En ik praat nu vanuit mijn vak, he, ik ben hoogleraar strafrecht en hoogleraar criminologie en ik weet er alles van, ik ben nou 85 jaar en ik heb dus ontzettend lang in die wetgeving gewerkt en ik weet wat er kan en wat er niet kan. Kijk, dat hele strafbaar stellen van drugs heeft natuurlijk te maken met godsdienst. Godsdiensten hebben regels over wat je eet en drinkt, niet alle godsdiensten, maar veel godsdiensten en zeker de woestijngodsdiensten, hebben allemaal regels over wat je eet en drinkt en wanneer wel en wanneer niet. Wij pretenderen dus een seculiere staat te zijn. En in een seculiere staat horen die dingen die bij de godsdienst horen en bij andere opvattingen geen plaats te hebben. Het hele idee dat een staat je vertelt wat je eet en wat je drinkt en hoe je het klaar moet maken en hoe je het niet klaar moet maken is inderdaad naar mijn diepste overtuiging volkomen waanzin! Over wat je eet en drinkt raadpleeg je een kok en eventueel gezondheidsdeskundigen en artsen over en wij zijn allemaal in de eerste plaats, zelfs in die communistische dictatoriale staten hadden mensen nog de vrijheid om te eten en te drinken wat ze wilden en ging de staat hen dat niet voorschrijven.
Maar, kijk, dat idee dus: het zou mij deugd doen als in de rest van deze conferentie niemand meer over criminaliteit praat. Je kunt praten over de dingen die goed zijn en… Want dan zou je kunnen weten waar je over praatte. Dus dat je niet meer over criminaliteit praat, maar dat je praat over dingen die goed zijn of voordelig zijn of niet voordelig zijn. En dat je dan altijd denkt of iets tot het terrein van de staat behoort als je een seculiere staat bent.”