20 November, 2015
Door Derrick Bergman
Eindhovenaar Herman van Loenhout, beter bekend als Armand, is donderdagavond op 69-jarige leeftijd overleden. Hij schreef het bekendste protestlied uit de Nederlandse popgeschiedenis, Ben ik te min?, groeide uit tot een icoon van de jaren zestig die níet zijn ziel verkocht en trad drie keer op op Cannabis Bevrijdingsdag.
Hij was forever young, maar nu is hij dood. Nederland is vandaag een stuk minder kleurrijk geworden. Onze cannabiscultuur verliest een van zijn grootste iconen. Drie keer trad Armand op Cannabis Bevrijdingsdag op, het jaarlijkse protestival van het VOC, in 2010, 2012 en 2013. Optredens die we koesteren.
Armand was voor velen een vriend en bron van inspiratie, zeker ook voor jonge vakbroeders als Lucky Fonz III, The Kik en Jungle by Night. Op 12 juni van dit jaar verscheen het prachtige album ‘Armand & The Kik’, met oude en nieuwe nummers. Ter herinnering een lang interview met Armand, in 2002 verschenen in het maandblad EssensiE. Houdoe Armand. Da ge bedankt zijt da witte…
Armand: ‘Pak mij m’n shit af en ik word een terrorist’
Zijn leven draait om twee dingen: muziek en hasjiesj: Herman van Loenhout, beter bekend als Armand. Komende herfst brengt hij een drie-dubbel-elpee uit, met 26 nieuwe nummers, opgenomen in de home-studio in zijn Eindhovense huiskamer. EssensiE’s Derrick Bergman sprak met de man die niet gecremeerd zal worden, ‘maar per gram verkocht in de betere koffieshops’.
Home-studio
“Manus met de sax, dat geloven ze niet, maar ik speel het gelijk. Weet je wat dat is? Dan gaan we echt ver terug: in de Honingstraat in Hilversum heb ik mijn eerste platen opgenomen. Het halve VARA-dansorkest kwam daar, met al die toeters en toestanden. Toen wist ik al: laat mij een halve dag alleen met die instrumenten en ik heb jullie niet nodig. Maar dat ging niet. Want een studio kostte anderhalf miljoen, je had er een garage voor nodig en die instrumenten waren peperduur. Maar langzaam werd die opname-apparatuur goedkoper. En ja, verrek: je kunt een saxofoon ook tweedehands kopen, dat maakt niet uit. Toen zag ik ineens de mogelijkheid. Als je vroeger met een bandje wilde spelen, was het altijd: ‘Kunnen jullie wisselen? Anders hoef je niet te komen.’ Elke band wisselde, iedere muzikant speelde één liedje het instrument van iemand anders. Zo heb ik leren drummen, leren bassen.”
De eerste keer
“Wat nou precies de eerste keer was, weet ik niet. Maar ik heb in Antwerpen geblowd en in Amsterdam, bij Vinkenoog. Dat was eind ’66. Allebei die keren werd ik niet stoned. Tenminste, ik zal wel stoned geweest zijn, maar omdat het zo subtiel is, herkende ik dat niet. In Antwerpen was toen een heleboel hasjiesj, de Belgische Kongo, daar begon het eigenlijk mee. Al die zeelui rookten Kongo-gras. In Holland was niks. Daar zaten we, aan de bar van de Muze, Melkmarkt Antwerpen: Boudewijn de Groot, die lui van Sandy Coast, de Earring, Wally Tax en niet te vergeten: Cuby en de Blizzards met Herman Brood. Want daar heeft hij het geleerd, nou en of!
Iedereen kwam zijn hasjiesj kopen in België. Langzaam maar zeker sijpelde dat door naar Nederland. Het begon met wiet, uit de Kongo. Sjef Hermans, de tekstschrijver van Ferre Grignard, was twintig jaar ouder dan wij, tegen de veertig toen. Die zei altijd: ‘van gras kunde goe binnendoen.’ En hij had een chick van negentien, die dan altijd begon te giechelen, dus dat heb ik goed onthouden. Tegen mij zei hij: ‘als je het benauwd hebt, kom je naar Antwerpen, dan rook je van dat spul en dan is het weg.’ Ja, maar dat kan niet, hè! Dat was voor mij echt compleet ongelofelijk. Zo’n astma-crisis duurde twee weken! En ik had alle medicijnen geprobeerd.
Nu weet ik het zelf goed genoeg: in 2737 voor het jaar nul schreef de Chinese keizer Shen Nung het spul reeds voor, tegen astma, reuma en driften, wittewel. Maar goed, toen ik flink dicht zat, ben ik naar Antwerpen gegaan in mijn witte Cadillac. En ik rook een pijpke op de nationale straat, midden in Antwerpen. Het inhaleren deed vreselijk zeer. En ik adem uit… Als je astma hebt, kun je niet ver uit ademen. Doe je dat wel, dan ga je hoesten, dus dat laat je wel uit je kop. Maar ik blíjf uitademen! En Sjef spreekt de historische woorden: ‘wa denkte gij, dat die medicijnmannen in de Kongo zot zijn?’”
Antwerpen
Als we in Antwerpen gingen kopen kregen we een zakske mee. Het kwam uit grijze, linnen zakjes van een pond, ongeperst. Je moest zelf cellofaan kopen, zelf persen, nou en of. Op een nacht zaten we in Antwerpen. Al die Turken hadden bijnamen, dus ik zeg: ‘Tarzan, gij moet mij leren persen.’ Da’s goed. We waren met drie man: de eigenaar van de Muze, hij en ik. We maakten plaatjes van tien gram: zakske vol doen, plat maken, in een krant draaien, die krant bakken op het vuur en dan erop dansen. Maar we mochten onze schoenen niet aanhouden, want dan zou de buurman beneden het merken. We moesten op kousevoeten dansen. Weet je hoeveel ik geperst heb? Twaalf kilo! Tarzan zei: ‘nou jij kan persen, hè?’ Ik zeg: ‘gij bent unne vuile smeerlap, gij!’
In België was de folk-scene, dat was vòòr de hippies, hoor. Iedereen liep daar met grote hoeden en van die cowboy-laarzen en gitaren en banjo’s. Nou jongen, ik viel in een paradijs. Dat was er wél, man! Door de Amerikanen, die door hun rijke ouders naar Antwerpen gestuurd werden om een ‘Flemmish master’ te worden, ‘like Rubens’. Die deden dus niks als Kongo-gras roken en met hun nieuwe Harley’s door de Schelde-tunnel rijden. Te gek! We hebben daar plezier gehad met die Yanken, echt. Dat duurde tot ze Antwerpen aanveegden en toen trok alles naar Amsterdam.
Dat was ’66, ’67. De Turken die ik jaren niet gezien had, kwam ik later weer tegen in Amsterdam. Die hadden daar koffieshops, dat was heel mooi. Prachtig. In Eindhoven had je ook veel Amerikanen. Dat was wat. Als er vrijdagavond om acht uur geen knokken was geweest op de Markt, dan was het een rustig weekend. De wouten hadden daar hun handen vol aan, het was altijd knokken. Maar toen ze gingen blowen, stonden ze ineens allemaal op de Markt van: ‘hey Joe, throw this frisbee man!’ Echt waar. En die wouten stonden met hun handen in hun zakken van: ‘oh, dat gaat goed, laat ze blowen, man!’
De Turken
Wij hadden gras en de Turken hadden geperst gras. Toen de hasjiesj naar Antwerpen kwam, ging iedereen daar op over. Want Kongo-gras was wel leuk, maar als je daar drie dagen van rookte, wist je ook niet meer of je stoned werd of niet. Zo is het nu eenmaal met wiet. Van de Turken heb ik nog iets geleerd. Dat was al in Eindhoven, we zaten met zijn allen te blowen op een bovenkamertje. Allemaal Turken met van die grote snorren en platte petten, oudere mannen meestal. Over hasjiesj werd geen woord gesproken, want in Turkije kreeg je dertig jaar en de muren hebben oren. Dus ineens was er dan een joint. En die moest ik steeds aansteken.
Ik vond dat discriminatie: ‘waarom ben ik belangrijker dan jullie?’ vroeg ik. Dus zij: “Nee, dat is daarom niet. Jij muzikant. Bij ons, Turkije, muzikant: hij móet eerst roken. Hij eerst roken, hij beter spelen, wij beter roken.” Zo heb ik het geleerd! Het is een feit: een mens kan zich op muziek -en op andere dingen- veel beter concentreren met blowen dan zonder. Je moet nooit vergeten: Ben Sidi, de eerste die in het Arabisch over hasjiesj schreef, zei: ‘uit dromen komt kennis’. Dat zeg ik op het podium en dan wijs ik de zaal in en roep: ‘Dat kan je zelfs begrijpen als je niet blowt!’ En dan wordt er braaf geknikt. Geen gelul.
Succes
“Ik vind het fijn om ‘Ben ik te min’ te spelen, nog steeds. Weet je wat het is? In het begin word je bekend en rij je in grote auto’s. Ik heb het eens terug gehoord van iemand, ik werd er stil van. ‘Weet je hoe dat ging?’ zei hij. ‘Er komt een grote witte Cadillac aanrijden, daar komt een vent uit met een grote bontjas, drie mooie wijven, een stel bodyguards. Hij schiet het podium op, speelt een half uur en daarna -met die mooie wijven- zoef, weg. Wow!’ Zo was het. Maar ik ben daar niet bij geweest, want ik moest een half uur later daar en daar zijn. Pezen man, opzij!
Tja, dat ging op een gegeven moment niet meer zonder speed. Twintig optredens in een weekend, zes op een dag, eerlijk waar. Half uurke speulen, honderd kilometer rijden, 2500 kilometer op een weekend. Donderdagmiddag opstaan en maandagmorgen naar bed, zonder slaap tussendoor. Dus haalden wij, net over de grens, van die pillekes, Captagon. Dat is tingeling, speed. Als je er twee nam, kon je twaalf uur wakker blijven. Wij namen er twintig, dan kon je twee meter hoog springen. Die vrat ik en zo maakte ik al die optredens. En het licht kwam ‘s-morgens om half zes, ik vergeet het nooit meer.
Ik reed na een optreden terug naar Eindhoven. Goed onder de speed, in mijn Cadillac, ik weet niet hoeveel poen op zak. Met twintig optredens van 150 gulden per keer, had ik 3000 gulden per weekend. Daarvoor verdiende ik 300 per maand. Dus ik rij daar met van die grote ogen en ik denk: ‘is dit het nou? Nee, dit is het ook niet.’ Toen was het kapot, heb ik drie maanden niet gespeeld. Daarna bevroren ze me, zoals dat heet, ik kon nergens meer aan meedoen. Maar ik was blij dat ik nog leefde. Want ze gingen allemaal dood om me heen, al die artiesten. Ik zag dat gebeuren en dacht: gij ook dadelijk. Elke week vier dagen draaien en dan zestig uur slapen, dat kan niet, jongen.
Dus ben ik er mee opgehouden. Ik ging naar 75 gulden per week van de Sociale Dienst. Had ik net genoeg voor een stukske shit en zat ik de hele dag op de hei of in het bos. Want ik wilde niemand zien, iedereen zei: ‘het is afgelopen he?’ Ach, val toch kapot! Op een gegeven moment ben ik shit gaan dealen. In die tijd kwamen er veel Amerikanen in Eindhoven, dus het was gauw Heidelberg, Frankfurt, Bittburg. Dat ging prima. Ik schreef Engelse liedjes, die ik voor de Yanken speelde. Moesten ze hun kop dichthouden, anders konden ze geen hasjiesj kopen. ‘Hey Herman, play another one, this sounds just like Buffalo Springfield’. Oh… te gek!
Dus ik maakte helemaal geen Hollandse muziek meer. Op een dag kom ik Bertus Borgers tegen. ‘Wat doe je tegenwoordig?’ ‘Nou, ik verkoop shit op de basis and I sound just like Buffalo Springfield.’ ‘Nou, dan ben jij een mooie lul. Jij bent de enige die dat kunt in het Hollands. Jij kunt zelfs emotioneel schrijven over een deurklink, jij moet dit doen!” Dus ben ik naar Johnny Hoes gegaan en heb ik samen met Bertus een elpee gemaakt. Daarna is het bij Nederlands gebleven. Ik kreeg weer optredens en zo. Alleen van eind ’69 tot begin ’71 heb ik niet gespeeld. Verder elke week.
Hasj
Natuurlijk: het moet goeie hasjiesj zijn, maar van hasjiesj word je niet lui en van wiet wel. Dat zie je in Afghanistan. In 1900 probeerden de Engelsen daar binnen te komen en ze zijn met 40.000 man in de pan gehakt. De Taliban hebben het nog sterker gemaakt, die pakten de Afghanen hun hasjiesj af. Je hebt gezien wat er gebeurd is. Een tevreden roker is geen onruststoker. Maar pak mij mijn shit eens af… Pas op jongen, dan word ik een terrorist! Nou en of. Want als ik niet blow, kan ik niet zeggen: ‘ach ik maak wel een blow’. Nee, dan blijf ik zeggen: ‘wel godverdomme!’
Dan word je gevaarlijk, ook voor jezelf. Ik ben een ram, astrologisch ben ik oorlog. Bel mij nooit voor de eerste pijp. Hasjiesj is power. En wiet, daar hebben ze altijd iets extra’s bij nodig. Ik heb het zelf ervaren, ik ben er bijna kapot aan gegaan. Dit is mijn persoonlijk verhaal, gewoon. Als ik hasjiesj rook, dan ben ik er. Dan is alles compleet, heb ik die power ook. In 35 jaar heb ik meer dan honderd kilo hasjiesj opgerookt. Ik weeg nog geen zestig -een goeie haan is niet vet- dus eigenlijk ben ik al veertig kilo meer dan shit. Ik word ook niet gecremeerd, maar per gram verkocht bij de betere koffieshops.
Nee, hasjiesj is oké, anders was ik er niet meer. Ze gaven mij nog geen twintig. Versleten tegen die tijd, gewoon. Ik had al zoveel longontstekingen gehad, twee keer pleuritis. Daarom: ze kunnen mij over dat spul vertellen wat ze willen, ik weet aan den lijve wat het is. Al die mensen van mijn leeftijd, die altijd gedronken hebben en sigaretten gerookt, die kunnen niet meer praten, niet meer lopen. En oké, ik maak muziek. Dat bedoel ik. Maar het heeft zolang geduurd, voordat ík gelijk kreeg. Want ik heb het ze allemaal gezegd: dit is leven!
Ik zie die posters, die vind ik gewoon sadistisch: ‘Cara, genezen kan nog niet’. Ik heb het niet meer benauwd godverdomme! Waarom kun je dat die mensen niet geven? Inmiddels weten we dat allemaal, maar wat ik zo misselijk vind, dat is die medi-wiet. That pisses me off! Omdat het de Nederlandse staat weer gelukt is marihuana en hasjiesj in een hoek te wringen van: ‘als je opgegeven bent, mag je het nog wel gebruiken’. En wie zegt er dat je er fijn op neukt? En dat ik al 35 jaar op een hasjiesj-bonus leef! Daar kan ik me link om maken, echt. Laten we vooral in de gaten houden dat je er ook nog plezier van hebt.”
Wiet
Ik ben een tijdje overgestapt op wiet, omdat ik geen goede hasjiesj meer kon vinden. Maar ja, laten we eerlijk zijn: ik ben een hasjiesj-man van huis uit. Ik kan er niks aan doen. Die wiet… Ik vind het allemaal wel leuk, maar het is zo scherp. Ik krijg er niet genoeg van binnen. Dan denk ik altijd aan het verhaal van Baba Kuh. De man die in 3500 jaar geleden in Balch, bij Mazar-I-Sharif, van de scherp rokende wiet een bruine bal maakte, door hem in het vuur te gooien en te blijven kneden. Die bleek veel geconcentreerder dan wiet en hij rookte veel zachter. Dat was het belangrijke.
Voor het eerst kon een mens meer werkzame stof tot zich kon nemen dan met wiet. Pas dan gaat het echte hasjiesj-effect werken. Want van wiet word je traag, lui, afwezig. En van hasjiesj word je alert. Laat ik toch eerlijk ons eigen verhaal vertellen: Marrit en ik hebben elkaar leren kennen toen we wiet rookten. Op een nacht zitten we aan de telefoon -zij woonde in Hilversum- en ze zegt: ‘Wat zit je te hijgen, zit je je af te trekken?’ ‘Nee, ik ben een chillum aan het roken.’ ‘Wat is dat dan?’ ‘Oké, als jij in Eindhoven bent, roken wij zo’n ding.’ En ja, dat was hasjiesj.
Marrit moest effe hoesten, want het is een andere techniek van roken. Je moet het meteen naar binnen trekken, niet eerst in je mond nemen. Maar wat zegt ze als eerste? ‘oh, wat blijf je daar helder van!’ En bij mij flitsten ineens tientallen jaren door mijn kop, dat ik op het podium gewoon vier, vijf uur sta te spelen. Ik ben mijn eigen combo ook nog, daar heb ik geen erg in. Maar met wiet werd ik altijd zo lui en zwaar. Toen Marrit dat zei, was de kogel door de kerk. Want ik rookte twintig a dertig joints op een dag! En met die pijpjes: een stuk of vier, vijf, dan ben ik al stoneder, wittewel.
De kids
“Ik ben een objectief mens, ik informeer heel wat om me heen. De kids komen mij vertellen wat ze hun ouders niet vertellen. Dan zie je de tendens. Het vervelende is: hard drugs zijn goedkoper dan soft drugs. Wie kan dat verantwoorden? Waarom moet dat? Ik ontmoette een Afrikaan, die zei dat een gram heroine in Cairo zestig dollar kost. En weet je wat een gram goeie hasjiesj kost? Honderd dollar! Hij zei: “All the kids in Africa are on chemicals. Chemicals are killing Africa.” Toen dacht ik: ja, jongen, niet alleen Africa.”
“Ik zit in de kleedkamer een chillum te roken, in Deurne. Komt er een meidje binnen: ‘Oh, da’s hasjiesj hè, dat doe ik niet. Ik heb liever een plofje, kijk, de spiegel staat al klaar.’ Zeventien jaar. Dat vind ik jammer. Het zijn ook absurde toestanden. Wie kan goedpraten dat ze bij café ‘t Begijntje in Eindhoven geen hasjiesj mogen verkopen, terwijl aan de overkant de pillenbus staat? Daar laten de kids hun pillen keuren. En aan de uitgang staat geen agent die zegt: ‘hé, dat is hard drugs, geef eens hier.’ Wat willen we nou?
Elpee
“Na de zomer komt er een driedubbele elpee op vinyl, met een hoes van 90 bij 30 centimeter. ‘Mooie woorden’, met 26 nieuwe nummers. En ik doe alles zelf: accordeon, gitaar, basgitaar, drums, Saz, Turkse luit, mandoline, balalaika, de basso. Bij de vorige opnames kwamen de bas en de drums altijd nog uit een machine. Maar ik speel nou ook bas, ik drum zelf, dat is zoveel levendiger. Als ik vroeger niet in die grote studio’s had gewerkt, had ik dit nooit gekund. Mijn mengpaneel past op een tafel, maar als ik hem op de masteringroom zet, ga ik gewoon de deur uit, het trapke af en naar de masteringroom. Voeldem? In mijn hoofd, hè? Ik kan dat allemaal visueel verbeelden.
In elk liedje zitten dus veertig tot zestig sporen, dat is een zestig mans orkest, vergis je niet! Dit kunnen doen is een droom. En meteen ook maar een leuk product. Komt niet in de winkel uiteraard. Het is niet voor gewone mensen, flikker toch op! Je moet echt van die muziek houden om dat te kopen. Ik verkoop hem op de site en in de zalen. En het leuke is: de kids kijken er veel meer naar uit dan de ouweren. Die zeggen: ‘ja, maar ik heb een cd-speler.’ Nou dan krijg je hem niet! De kids zeggen: een elpee, te gek, ik heb een cd-brander, kan ik hem in de auto draaien. Wat doe je dan met die elpee? Bewaren godverdomme!
Die kids hebben nog nooit een nieuwe elpee gekregen. Van mij krijg je er één met een hoes van een meter glanspapier. Ze lijsten ze in jongen, die hoezen! In Amerika worden nu meer elpees verkocht dan cd’s. In de Wehkamp-gids: vier pick-ups. Die verkopen niks wat niet verkoopt. Zo zag ik het, hè. Eén van de nieuwe nummers heet ‘Heilige Hasjiesj’. Dat heeft al een heleboel stadia door gemaakt, drie, vier verschillende teksten, maar nou is het af. Ineens wist ik: hier moet het over gaan, dit is een heel belangrijk ding in mijn leven. Het belangrijkste, anders was ik er niet meer.”
Heilige hasjiesj
Je bent mijn redder
Zo cool onder mijn schedeldak
Heilige hasjiesj
Hoor je ze kakelen
Die fatsoensridders van de kale kak
Oh wat staan ze strak
Wat een kale kak
Wat ben ik blij dat ik ben gaan blowen
In een tijd dat je in een haven-kroeg kocht
Van donkere zeelui met onbegrijpelijke woorden
Elke deal weer een nieuwe ontdekkingstocht
En als het raak was, dan sloot je je ogen
Zag je palmbomen, koele oases en zand
Waterpijpen, harems en buikdanseresjes
Van de Libanon tot Baluchistan
Weg is het verlangen naar verre streken
Lokale onwetenden: we have the best
Maar zou je je neus toch niet eerst goed afvegen
Voordat je zoiets nog eens hardop zegt
Armand’s buitenwiet tips:
“Als je het buiten doet, vat dan vooral Purple. Want dat is een vroegbloeier. Het is waanzin om sensimillia die uit Californië komt, hier in de tuin te zetten. Daar zijn de zomers veel langer, dus die plant kan zich niet aanpassen. Purple heeft nog een voordeel: maak het fijn, doe het in een theepakje en een hasjhond ruikt het niet. Want die weet niet dat er Purple is. Goeie tip, folks! Je kunt ook gewoon zaad van een dierenwinkel nemen, daar ben ik zelf altijd mee blijven experimenteren. Vogels eten het, dat is redelijk clean. De plant die wij uit Amerika gekregen hebben, is gestresst, is eigenlijk zichzelf niet meer.
Je moet je planten vooral niet te vroeg zetten, anders worden ze veel te hoog. Mijn vriend Faruk wilde het altijd goedkoop doen en dat siert hem. Hij kweekte binnen op, onder gewone lampen, want je hoeft toch nog niet te bloeien. TL-buizen zijn prima, liefst aan kettingen om de hoogte aan te passen. Als de planten een centimeter of veertig waren, gingen ze de buitenkas in. Die had hij gebouwd, met aan de binnenkant zwart Boerenbond-plastic. Hij zette ze meteen in de volle grond en dekte ze ook meteen twaalf uur af, zodat ze gingen bloeien. Dat duurde een week of zes en dan konden de planten die boven stonden in de kas.
Als je een buitenkas bezwaarlijk vind, kun je hem tegen een muur bouwen. Je maakt beugels die halfrond lopen over je planten heen. ‘s-Avonds trek je daar je Boerenbond-plastic overheen. Zo kun je drie, vier oogsten per jaar maken. Met een klein tuintje kun je daarvan roken en zelfs experimenteren met hasjiesj. Laatste tip: je kunt op heel de wereld stoned worden. Ga naar de dierenwinkel en koop een pond zangzaad. Daar zitten genoeg vliesjes tussen voor één lekker jointje. In the whole fucking world baby! Dus: naar de papegaaien!”
Hasj à la Armand
“Als je een zijden doek neemt, waar een waterdruppel niet doorheen valt, je legt daar je plant op en je schudt hem uit: wat daar doorheen valt, dat is hasjiesj. Iemand die zijn eigen buitenwiet heeft, kan dat maken. Daar heb ik een leuk systeem voor. Eerst maak je je wiet wat schoner. Dan leg je hem op een Tupperware bak, waar je een nylon-kous overheen hebt getrokken. Daar wrijf je je wiet langzaam doorheen. Nou komt de truc: wat je er doorheen gewreven hebt doe je in een koffiemolen. Efkes flink laten draaien en dan pak je de deksel eraf. Alles wat onder in de koffiemolen ligt is vezel, alles wat aan de deksel plakt is pure hasjiesj. Daar pers jij een plaatje van, beter kan je het niet krijgen. Dat kan iedereen thuis.”
Tekst & foto’s © Derrick Bergman / Gonzo media 2002