Door Peter Cohen*
4 augustus 2011
In juni 2011 heeft de Expertcommissie Lijstenproblematiek Opiumwet een rapport uitgebracht waarin vele onderwerpen worden behandeld. Ik zal me hier uitsluitend richten op het hoofdstuk ‘Hennep en Hasjiesj’, waarin de aanbeveling wordt gedaan om hennepproducten met een THC-gehalte van 15 procent of meer op lijst I van de Opiumwet te plaatsen, en deze hennep daarmee tot ‘hard drug’ te maken. Dit zou de volksgezondheid ten goede komen. Uit het rapport heb ik de zes belangrijkste argumenten genomen, die ik stuk voor stuk citeer en van commentaar voorzie.
Argument 1:
‘Epidemiologisch onderzoek heeft aangetoond dat cannabisgebruik tijdens de adolescentie een risicofactor is voor het ontstaan van schizofrenie op latere leeftijd. Cannabis met een hoog THC-gehalte lijkt daarbij een hoger risico te vormen dan cannabis met een laag gehalte aan THC.’ (bladzijde 46. Geciteerd wordt Di Forti et al, 2009 [1], een publicatie die ik zal behandelen)
Commentaar:
Laten we even aannemen dat het klopt wat de Commissie zegt, dat cannabisgebruik tijdens de adolescentie een risico is voor het ontstaan van schizofrenieklachten op latere leeftijd [2]. Onder die aanname is de vraag of die risicofactor ‘het gebruik van cannabis’ is, of ‘het gebruik van sterke cannabis’. Of iets anders gezegd: zou dat risico bij hen die er gevoelig voor zijn sterker optreden of alleen optreden als ‘sterke’ cannabis wordt geconsumeerd? Kan een eventuele gevoeligheid tot uiting komen bij elk gebruik van cannabis, dus ook cannabis van geringe sterkte?
Di Forti heeft geprobeerd iets verstandigs over die vraag te zeggen in een steekproef van mensen die in London werden opgenomen met schizofrenieklachten. Zij vroeg de patiënten welke soort cannabis ze prefereren en vond dat 78 procent van de patiëntengroep een voorkeur had voor ‘skunk’. De sterkte van de door deze mensen gebruikte ‘skunk’ is niet gemeten in het onderzoek van Di Forti et al, maar er bestaan schattingen van de sterkte van ‘skunk’ in Londen. Volgens Di Forti wordt die sterkte geschat tussen 12 en 18 procent. De stelling is dat sterke wiet de kans op schizofrenie klachten verhoogd in vergelijking met minder sterke.
Hier zijn vele problemen rond validiteit: als de patiënten een voorkeur hebben voor ‘skunk’, weten we nog steeds erg weinig, omdat de cannabis die de patiënten hebben gebruikt geen enkele maal is onderzocht. Hoe vaak vonden de patiënten in werkelijkheid ‘skunk’, en wat is ‘skunk’ precies in de Engelse context [3]? Nog veel belangrijker is de vraag hoe we het veronderstelde gebruik van sterkere wiet door de patiënten moeten interpreteren. Is hun voorkeur voor sterkere wiet een gevolg van hun klachten, of zijn die klachten (mede) veroorzaakt door de sterkere wiet? Di Forti et al gaan er zonder meer van uit dat de richting van de aangenomen relatie gezien moet worden als oorzakelijk. Door het gebruik van sterkere wiet wordt de kans op schizofrenieklachten hoger, maar ze beweren dit zonder dat ze voor deze stelling enig serieus te nemen bewijs leveren.
Als er al een verband ligt tussen wietgebruik en schizofrenie -op zich onzeker- is dus de vraag of die schizofrenie de oorzaak is van het gebruik van wiet of het gevolg. Ook is niet beantwoord of de schizofrenie in belangrijke mate te maken zou hebben met de cannabis (sterk of niet) of dat cannabis slechts een deel is van een cluster determinanten. Omdat er nauwelijks theorie is over de ethiologie van schizofrenie, en omdat schizofrenie zo moeilijk te definiëren is [4], blijft het erg moeilijk om te weten of ‘cannabis’ een rol heeft, en indien ja een belangrijke of slechts bijkomende rol , en of deze rol bij alle patiënten dezelfde is.
De bevinding van Di Forti et al dat de mensen met schizofrenieklachten vaker een voorkeur uitspreken voor sterke wiet dan een ‘normale’ controlegroep lijkt veelzeggend maar is dat niet. Immers, van de via kranten en internet samengestelde ‘controlegroep’ in het Di Forti onderzoek van mensen uit dezelfde buurten in Londen is lastig te zeggen hoe representatief die is voor locale ‘cannabisconsumenten’. Het samenstellen van echt representatieve landelijke of lokale steekproeven is uiterst kostbaar en dus vaak niet mogelijk, daarvoor kan men begrip hebben. Maar het maakt het gebruik van ‘controlegroepen’ een hachelijk zaak omdat men niet kan weten in hoeverre de resultaten uit zo’n steekproef herhaalbaar zijn. Daarom lijkt het hebben van een ad hoc controle groep veel meer dan het is.
De huidige stand van kennis over een eventuele relatie tussen ‘cannabis’ en ‘schizofrenie’ is in elk geval ver beneden de maat om er een 15 procent-beleid aan op te hangen. Gelukkig zegt de commissie dat zelf ook, weliswaar zonder de hierboven gegeven toelichting.
MDMA analogie
Sommigen in Nederland weten nog hoe eind jaren tachtig een golf van publicaties ontstond in de farmacologische en neurologische vakbladen over de buitengewone neurotoxiciteit van MDMA (XTC). Dertig jaar later is er van die stelling weinig over en wordt XTC laag ingeschat op schadelijkheid. Toch heeft die golf van alarmpublicaties er toen voor gezorgd dat het XTC-beleid in Nederland zeer sterk werd aangescherpt en het XTC-gebruik gecriminaliseerd. Heeft dat de toendertijd verwachte effecten gehad? Het heeft zeker effect gehad op aantal en sterkte van de politiediensten die zich bezighouden met XTC-productie. Onder ad hoc argumentaties van volksgezondheidkundige aard is de justitiële XTC-machine enorm gegroeid en heeft de markt voor XTC, die schoon was in Nederland, een aantal gevoelige vervuilingen ondergaan. Consumenten weten hoe ze zich daartegen moeten beschermen, maar het blijft bizar dat de eigen overheid een veel groter gevaar vormt voor de consument dan de stof.
Argument 2:
‘…cannabis met een hoog THC-gehalte, waarvan niet langer kan worden aangenomen dat aan dit middel geen onaanvaardbare risico’s zijn verbonden. Ook de schade voor de samenleving van cannabis is aanzienlijk toegenomen hetgeen ondermeer blijkt uit de omvang van de illegale teelt van nederwiet… Verder is Nederland in Europa het productieland voor hennep met een hoog THC-gehalte…’ (bladzijde 47)
Commentaar:
Niet langer kan worden aangenomen dat cannabis met veel THC geen onaanvaardbare risico’s heeft? Als achtergrond hanteert de Commissie werk zoals dat van Di Forti waarin pogingen worden gedaan om cannabis, en vervolgens sterke cannabis, te relateren aan het optreden van schizofrenie. We hebben gezien dat de Commissie deze wetenschappelijke achtergrond ontoereikend vindt, maar dat is kennelijk geen belemmering voor een vergaande beleidswijziging .
De schade in termen van criminaliteit of de ernstigheid ervan voor de maatschappij die de commissie hier noemt is niet op te lossen via een onderscheid in sterke en minder sterke wiet. Deze gelegenheidscriminaliteit kan pas verdwijnen als de regering een commissie voorstelt die eindelijk de achterdeur regelt. Alleen het legaliseren van de teelt van recreatieve wiet kan een eind maken aan de criminaliteit die de Commissie noemt, waarbij de legalisering van onze medicinale teelt tot voorbeeld kan dienen.
Omdat de Commissie het onderscheid tussen sterke en niet sterke wiet per se wilde maken was ze genoodzaakt andere dan wetenschappelijke gronden aan te voeren.
Argument 3:
‘Echter, gelet op bovenbedoelde aanwijzingen voor de schadelijkheid acht zij het niet verantwoord de resultaten daarvan [van wetenschappelijk onderzoek, pc] af te wachten. Op grond van het voorzorgbeginsel beveelt de commissie daarom aan nu een grens vast te stellen die naar verwachting op populatieniveau zal leiden tot minder schade aan de gezondheid.’ (bladzijde 48, cursivering pc)
Commentaar:
We zitten dus met ‘aanwijzingen’ en laten we even meegaan met de validiteit ervan. Wat mogen we dan verwachten van een maatregel die sterke wiet verbiedt? Minder schade aan de gezondheid op populatieniveau. Maar hoe groot is die schade nu? Dat weet de commissie niet, maar ze heeft aanwijzingen. Is het dan mogelijk om ooit te meten of de maatregel effect heeft? Of is het mogelijk om aan te geven welke gegevens we eventueel nodig hebben om iets te kunnen zeggen over het effect?
Wijselijk brandt de Commissie zich niet aan die vragen, terwijl we van een Staatscommissie toch enige soliditeit zouden mogen verwachten.
Argument 4:
‘De commissie verwacht dat de invoering van het hierboven genoemde onderscheid een bijdrage zal leveren aan het verminderen van het gebruik van hennep en hasjiesj met een hoog THC-gehalte.’ (bladzijde 48)
Commentaar:
Na de aanwijzingen krijgen we een verwachting. Dat mag, maar documenteer waaraan de verwachting wordt ontleend. Hoe groot is het gebruik van sterke wiet nu? Hoe ziet dat gebruik er uit en welke schade levert het op? En hoeveel dan? Welke wijzigingen gaan er volgens ‘verwachting’ optreden na de maatregel, waarom en in hoeverre? Waarop is de verwachting gebaseerd? Als het om concrete vragen gaat geeft de commissie niet thuis, terwijl de maatregel wordt opgevoerd als noodzakelijk voor de volksgezondheid. Maar over het hoe en waarom wil de Commissie niet overtuigen.
Argument 5:
“Voor het overige verwacht de Commissie dat deze wijziging een negatief effect zal hebben op de illegale productie van nederwiet en op de export van cannabis en dat…”
Argument 6 :
“…de vraaggestuurde markt van cannabisproducten, met het oog op de bevoorrading van coffeeshops, in staat zal zijn om te schakelen naar de productie van nederwiet die voldoet aan deze eisen.” (bladzijde 49)
Commentaar:
Het verwachten gaat gewoon door, maar wij raken nog steeds niet onder de indruk van de gronden die de commissie levert om ons ervan te overtuigen dat die verwachtingen terecht zijn… Die gronden worden niet eens aangegeven, laat staan plausibel gemaakt. Zo een zwak gefundeerd voorstel doet vermoeden dat de bedoeling elders ligt. Net als bij XTC indertijd zou het kunnen zijn dat onder de vlag van ‘volksgezondheid’ een verhoogde strafbaarheid wordt voorbereid. Met daaraan gekoppeld een versterking van het cannabis repressie apparaat door dit onder de bestrijding van ‘hard drugs’ te gaan rubriceren [5].
Mooi is het vertrouwen van de Commissie in de markt voor illegale wiet. Die zou zich ontwikkelen in de richting die de Commissie wenst, ondanks de sterk vergrote criminalisering ervan! Zouden de veel sterkere straffen die telers van sterke wiet te wachten staan tot beïnvloeding van die markt leiden en tot minder teelt van sterke wiet? Is er ergens een voorbeeld dat sterkere criminalisering leidt tot meer volksgezondheid en en ontzag voor beleidwensen van commissies?
De markt voor cannabis, en zeker de teelt , zal verder een beroep doen op criminelen die weten om te gaan met de verhoogde strafmaat voor wiet van meer dan 15 procent THC. Telers zullen steeds meer pionnen worden in een door criminele kopstukken aangestuurde structuur, waarin de pionnen kunnen rekenen op financieel zeer bemiddelde en professionele criminele bescherming.
De vicieuze cirkel
Een volgende Commissie kan dan weer sterkere maatregelen voorstellen van wege de ‘ernstige’ en ‘groeiende’ criminaliteit die gepaard gaat met de teelt van cannabis en de ‘verontrustende toename van de teelt van sterke wiet’. Meer-van-het-zelfde, goed voor bepaalde politiediensten en hun budgetten en voor politici die het moeten hebben van fake beleid. Verdere verhoging van de strafbaarheid van cannabisteelt is echter niet goed voor de Nederlandse bevolking, voor de volksgezondheid maakt het niets uit maar wel voor de groei van geweld en corruptie.
De consumenten van cannabis zullen er immers geen joint minder om roken en ook niet minder sterke wiet. Die blijft -buiten de coffeeshop- gewoon beschikbaar, net als elders in de wereld. En het aanbod van de wiet zal een nog lucratiever biznis worden, zowel in als buiten Nederland, omdat de risico’s ervan worden vergroot. Het voorstel is eerder grootschalige criminaliteitsbevordering op instigatie van een Staatscommissie, dan dat wat het voorgeeft te zijn: een vermindering van de ‘risico’s’ van sterke wiet.
Roken en THC
Tot slot wil ik in herinnering roepen dat het roken van psychotrope stoffen grote voordelen heeft. De snelheid waarmee de actieve ingrediënten in de bloedbaan komen is maximaal. Bij het roken van stoffen weet de consument vrijwel onmiddellijk welk effect er is, en of dit voor haar voldoende is of (nog) niet. De buitengewone subtiliteit van dosering die het roken mogelijk maakt, voorkomt vele doseringsfouten. Als cannabis wordt gegeten (spacecake) laat het effect zo lang op zich wachten dat onervaren consumenten makkelijk meer cake nemen omdat ze abusievelijk denken dat er geen effect is of zal komen. Vooral bij toeristen heeft dat tot onaangename verrrassingen geleid.
In Nederland wordt wiet meestal gerookt in een zogenaamde ‘joint’ die is gemaakt van een mengsel van tabak en cannabis. Hoe sterker de cannabis, hoe minder de consument zal nemen omdat de informatie over het effect zo onmiddellijke beschikbaar is. In de praktijk titreren consumenten hun cannabisgebruik in hoge mate en stemmen hun dosering af op de gewenste high. (Reinarman et al 2004, Böcker et al 2009 [6]) Dit geldt volgens Grinspoon ook voor de medische effecten die een consument zoekt. (In Nederland wordt een keuze aan medicinale wietsoorten verhandeld door het ministerie van VWS [7])
Omdat de actieve stof in de wiet wordt gerookt hebben recreatieve en medische gebruikers een optimale mogelijkheid hun consumptie te doseren en nauwkeurig af te stemmen op medisch effect, dan wel op hun aangeleerde voorkeur voor het soort high dat past bij een situatie. Deze omstandigheid neutraliseert de afwezigheid van opschriften of aanduidingen op de zakjes wiet. Het zou goed zijn als de verkochte cannabis in de winkel een label had, waarop sterkte en herkomst et cetera zouden staan om elk misverstand te voorkomen. Maar zolang deze labels niet zijn toegestaan is de grote nauwkeurigheid van dosering bij wietroken een barrière tegen onaangename doseringsfouten.
Conclusie
Het construeren van een belang van wiet boven of beneden een willekeurig gekozen grens is een kunstgreep die te maken heeft met voorkeuren op het terrein van het strafrecht, niet met volksgezondheid of bescherming van de consument.
Noten:
1]: Marta Di Forti et al: “High potency cannabis and the risk of psychosis”, The British Journal of Psychiatry (2009) 195, 488-491.
2]: Of cannabis werkelijk een risicofactor is betwijfel ik omdat het fenomeneen van de ‘schizofrenie’ niet toeneemt bij toenemend cannabis gebruik. Zie het gedetailleerde betoog van Frisher M, Crome I, Martino O, Croft P. 2009: “Assessing the impact of cannabis use on trends in diagnosed schizophrenia in the United Kingdom from 1996 to 2005”, Schizophr Res, vol. 113(2-3), 123-128.
Frisher ( School of Pharmacy, Keel Univ. UK), die de prevalentie van schizofrenie in de Engelse bevolking op 0.4% becijfert, schaart de beweringen over de schizofrenie en cannabis onder het kopje ‘politiek’, niet ‘wetenschap’. Zie Martin Frisher “The science and politics of cannabis, drugs and schizofrenia-Commentary on: cannabis causes schizofrenia? So does nicotine. Addiction Research and Theory. December 2010, 18 (6) 1-3
3]: Volgens Maalsté (Highlife 2011) verstaan de Engelsen onder ‘skunk’ alle binnen gekweekte wiet.
4]: En derhalve bestaat uit een zeer breed scala van klachten, symptomen en gedragingen.
5]: De samenstelling van de Commissie is mogelijk een aanwijzing daarvoor. In de Commissie zaten behalve enkele vertegenwoordigers van de politie ook de voormalig directeur van het onderzoeksinstituut van het Ministerie van Justitie (WODC), prof dr H. van de Bunt. Deze criminoloog is een fervent tegenstander van het gedoogbeleid en een politiek gepassioneerde stem van het repressieve CDA perspectief inzake cannabis. Enkele malen heb ik het genoegen gehad met hem de degens te kruisen over deze materie.
6]: Reinarman et al 2004: “The limited relevance of drug policy”, American Journal of Public Health, Vol. 94/5. Böcker et al 2009: “Cannabis modulations”, Journal of Cognitive Neuroscience X-Y 1-11, geciteerd in Maalsté: “Blowen op Commando”, in Highlife, jaargang 19, 1, 2010, 44-47.
7]: Volgens de producent Bedrocan in Groningen in sterkten tussen de 6 en 19 procent THC.
*Over Peter Cohen:
Dr. Peter Cohen (Haarlem, 1942) studeerde in de jaren zestig experimentele sociale psychologie en sociologie aan de Universiteit van Amsterdam. Vanaf 1980 specialiseerde hij zich in drugs en drugsbeleid. Hij voerde een groot aantal onderzoeken uit en was directeur van het Amsterdam Drug Research Program van de UvA en later van het Centrum voor Drugsonderzoek (CEDRO). Nog steeds is Cohen een veelgevraagd spreker op conferenties over druggebruik en drugbeleid over de hele wereld. Sinds zijn pensionering in 2007 woont hij afwisselend in Frankrijk en Amsterdam West. Meer info: www.cedro-uva.org/cohen