Aan de orde is de voortzetting van het debat over de hoofdlijnen van het drugsbeleid.
(Zie het verslag van de eerste termijn op 1 maart 2012)
De voorzitter:
Ik vraag de minister van Veiligheid en Justitie om aan te geven hoe zijn antwoord is geordend. Wij kunnen ons daarop richten bij het plaatsen van interrupties.
De beraadslaging wordt hervat.
Minister Opstelten:
Voorzitter. Eerst ga ik in op een paar hoofdlijnen. Daarna beantwoord ik de vragen. Vervolgens ga ik in op het coffeeshopbeleid en de brief die ik daarover gestuurd heb inclusief de besloten clubs, de voorwaarden die erbij horen et cetera.
Ik ga eerst in op de veiligheidsaspecten van het drugs- en coffeeshopbeleid. Mijn collega van VWS zal spreken over de volksgezondheidsaspecten van het drugsbeleid en met name het coffeeshopbeleid. In eerste termijn hebben de geachte afgevaardigden veel vragen gesteld over met name de aanscherping van het coffeeshopbeleid. Ik zal zo veel mogelijk thematisch op de vragen ingaan.
Ik schets het kabinetsbeleid op hoofdlijnen. Het kabinet staat voor een daadkrachtige aanpak van drugsgerelateerde overlast en criminaliteit. Om te bewerkstelligen dat ons drugsbeleid ook in de toekomst houdbaar is, is het zaak om nu orde op zaken te stellen. Het coffeeshopbeleid is naar onze mening uit de hand gelopen. Het Nederlands drugsbeleid moet worden herijkt. Het coffeeshopbeleid had weliswaar onder meer tot doel om de criminaliteit de wind uit de zeilen te nemen, maar nu, jaren later, kan worden geconstateerd dat het tot averechtse effecten heeft geleid. Softdrugs zijn gaandeweg steeds meer gepaard gegaan met harde criminaliteit en overlast. Hennepteelt heeft zich ontwikkeld tot een omvangrijke, professioneel georganiseerde industrie. Coffeeshops zijn in veel gevallen grote ondernemingen geworden waar dagelijks duizenden drugstoeristen op afkomen. Bijvoorbeeld 70% tot 80% van de coffeeshopbezoekers in Venlo en Maastricht komt uit de buurlanden en veroorzaakt overlast. Niet alleen op drugstoeristen is de aantrekkingskracht die van Nederland uitgaat groot, maar door de miljoenen die er kunnen worden verdiend is deze ook groot op criminele samenwerkingsverbanden. Onder- en bovenwereld raken steeds meer verweven. We hebben het daar vele malen over gehad. In onze visie is er daarnaast sprake van een ondermijnend effect op de Nederlandse samenleving. Bovendien is de sterkte van cannabis in de laatste decennia zodanig toegenomen dat cannabis in veel gevallen niet langer als softdrug kan worden gekwalificeerd. De problematiek vraagt om een duidelijke omslag in het beleid en daarmee een breed offensief. Zoals het nu gaat, kan het niet langer. We zetten met een breed pakket aan maatregelen in op een intensieve aanpak langs twee lijnen. De ene lijn is het terugdringen van de drugsgerelateerde overlast door middel van aanscherping van het coffeeshopbeleid. De andere lijn is de versterkte aanpak van drugscriminaliteit.
Ik begin met de hoofdlijnen van de aanscherping van het coffeeshopbeleid. Overlast en criminaliteit rondom de coffeeshops moeten stoppen. Coffeeshops zullen terug moeten naar waar zij oorspronkelijk voor bedoeld waren. Zij waren bedoeld als verkooppunten voor lokale gebruikers en niet als grootschalige voorzieningen voor consumenten uit andere landen. De situatie moet weer kleinschalig en beheersbaar worden. Drugstoeristen zullen daarom moeten worden geweerd. Ik zal de concrete maatregelen in dit kader op hoofdlijnen langslopen.
Ten eerste: coffeeshops worden besloten clubs, alleen toegankelijk voor meerderjarige ingezetenen van Nederland, vanuit het oogpunt van kleinschaligheid en vooral beheersbaarheid. Ten tweede: er komt een afstand van ten minste 350 meter tussen scholen en coffeeshops.
De heer Dibi (GroenLinks):
De minister begon zijn inleiding met de conclusie dat de hennepteelt in handen is van de georganiseerde misdaad. Onder andere door dagblad DePers is vandaag een aantal vraagtekens geplaatst bij de algemene conclusies die het kabinet verbindt aan het drugsbeleid. Een daarvan was de claim dat de georganiseerde misdaad de hennepteelt helemaal in handen heeft. Uit onderzoek in opdracht van de Taskforce aanpak georganiseerde hennepteelt blijkt dat de gemiddelde thuiskweker een man is van 40 jaar met een koopwoning, die af en toe een wietplantje kweekt om zijn hoge uitgaven een beetje te compenseren. Kan de minister aangeven wat zijn onderbouwing is voor de stelling dat de hennepteelt massaal in handen van de georganiseerde misdaad is?
Minister Opstelten:
Ja, dat kan ik. Daarnaar is veel onderzoek gedaan. Ik kan bijvoorbeeld verwijzen naar de grote offensieven die nu plaatsvinden door de zogenaamde B5-taskforce in Brabant. Helaas was er gisteravond in de Kamer geen tijd om het wetsvoorstel voor de voorbereiding van de bestrijding van de illegale hennepteelt te kunnen behandelen, maar dat komt later. Dat wetsvoorstel is een onmisbaar instrument om een en ander te kunnen onderbouwen en effectueren. Ik denk dat de heer Dibi naar de bekende weg vraagt, want in dat wetsvoorstel staan de aantallen die worden aangepakt. Het zijn er vele honderden per jaar en dat zijn er nog veel te weinig. Doorrechercheren naar de echte georganiseerde criminaliteit is nodig. Ik heb dat artikel in DePers ook gelezen. Ik was verrast en verbaasd over het artikel en de conclusies die erin stonden. Die deel ik totaal niet, op geen enkel punt. Ik kan nu een analyse van dat artikel geven, maar misschien is dit niet het moment om de kranten na te lopen.
De heer Dibi (GroenLinks):
Ik stel deze vraag omdat het kabinet bewust een rapport achterhoudt, namelijk het oorspronkelijke Asser-rapport waarin geschreven wordt over regulering van de achterdeur, omdat de conclusies uit het rapport het kabinet onwelgevallig zijn. Er is ook een ander rapport waarin wordt gesteld dat Nederland de wietproductie gebruikt voor export. 80% van de wiet zou gebruikt worden voor de export. Daar klopt helemaal niets van, zo blijkt nu. Daarom vraag ik de minister naar de onderbouwing van zijn stelling over de georganiseerde misdaad. Kan hij het rapport geven waaruit deze blijkt? Ik noem zelf namelijk wel een rapport. Dat rapport is in handen van de Taskforce aanpak georganiseerde hennepteelt. Daaruit blijkt dat het reuze meevalt. Natuurlijk gaat illegale hennepteelt gepaard met grote problemen, maar de conclusie die de minister over de groep telers trekt, is niet onderbouwd. Op welke rapporten baseert de minister zich?
Minister Opstelten:
Volgens de heer Dibi zouden wij een rapport achterhouden. Ik heb de Kamer daarover geschreven. Ik heb de rapporten en beleidsbrieven uit een grijs verleden voor mij; ik heb ze inmiddels gelezen. Ik zal even het logistieke proces aangeven. Bij brief van 27 oktober 2005 heeft de toenmalige minister van Justitie, mede namens de toenmalige ministers van VWS, BZK en Bestuurlijke Vernieuwing, laten weten dat het kabinet een onafhankelijk juridisch instituut de opdracht zal verstrekken “om na te gaan of en zo ja welke ruimte er internationaal rechtelijk bestaat voor het toestaan van een experiment met het gedogen van de teelt van cannabis ten behoeve van de bevoorrading van coffeeshops”.
Het onderzoek is conform de opdracht uitgevoerd door het T.M.C. Asser Instituut en heeft geresulteerd in een rapport. Bij brief van 14 december 2005 is het rapport door de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties, mede namens de minister van Justitie en de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport aan de Kamer aangeboden. Bij brief van 8 februari 2006 hebben de ministers van Justitie, BZK en VWS de Kamer de beleidsreactie op het rapport aangeboden. Dat is het. Ik kan er niets anders van maken. Ik heb hier alle papieren waar het om gaat. Ik heb een en ander minutieus logistiek laten bekijken, want ik wilde het natuurlijk zelf ook weten.
De heer Dibi (GroenLinks):
De minister heeft gewoon iets voorgelezen uit een eigen brief. Ik stelde mijn vraag niet naar aanleiding van het rapport van het Asser Instituut. Dat gaat over de regulering van de achterdeur en daar komen we later op. Het gaat nu over de conclusie van de minister dat de hennepteelt in handen is van de georganiseerde misdaad. Ik heb toevallig net een podcast geluisterd van een spreekbeurt van de minister bij de VVD in Leiden. Het was wel opvallend. De minister maakte grapjes en zei: zal ik vanavond de coffeeshops sluiten? Hij zei dat de hele wereld zich rot lacht om het Nederlandse beleid. Mijn indruk is dat deze minister ideologisch gedreven is. Hij is gewoon tegen coffeeshops en of dit wordt onderbouwd door rapporten of niet, kan hem niet zo veel schelen. Kan de minister één rapport noemen waaruit blijkt dat de hennepteelt in handen is van de georganiseerde misdaad? Ik heb zelf al één rapport genoemd, opgesteld in opdracht van de overheid, waaruit het tegenovergestelde blijkt.
De voorzitter:
Mijnheer Dibi, als de vragen korter zijn, is het ook gemakkelijker om ze duidelijk te beantwoorden.
Minister Opstelten:
Ik vond het naar aanleiding van de kwalificatie van de heer Dibi over het rapport van het Asser Instituut noodzakelijk om minutieus te vertellen wat er wel en niet aan de hand is.
De Task Force Aanpak Georganiseerde Hennepteelt adviseert het kabinet mede in het beleid en steunt dat beleid ten volle. Het barst van de rapporten. Het gaat om de feiten in de criminaliteit. Het OM, de politie en de burgemeesters voeren allen het beleid uit en willen dat ook. Over het coffeeshopbeleid is hier en daar wel een verschil van mening. Hier en daar is het een discussiepunt, maar niet meer dan dat. De aanpak van de georganiseerde criminaliteit in relatie tot de aanpak van illegale hennepteelt is naar de mening van velen slechts een begin.
De heer Çörüz (CDA):
De minister is heel stevig begonnen. Hij heeft het over “uit de hand gelopen”, “criminaliteit toegenomen”, “averechtse uitkomst”, “coffeeshops grote ondernemingen”, “verwevenheid onder- en bovenwereld” en “de sterkte van cannabis”. De minister zegt dat de regels zullen worden aangescherpt. In onze naïviteit dachten we dat we met de coffeeshops dit soort zaken konden voorkomen. Dan is er toch maar één logische conclusie? Stoppen met die handel! We gaan nu de regels weer aanscherpen, maar als de minister dit allemaal zegt, is er volgens mij maar één conclusie mogelijk: stoppen met die handel.
Minister Opstelten:
Tot die conclusie komen wij niet. Dat is ook met de Kamer gewisseld. Vanuit onze verantwoordelijkheden zijn we gezamenlijk tot die conclusie gekomen. We willen de coffeeshop weer terugbrengen tot datgene waar hij oorspronkelijk voor bedoeld was, als plek voor degenen die het niet kunnen laten, maar dan wel beperkt. Het allerbelangrijkste is natuurlijk het tegenhouden van de drugstoeristen uit het buitenland. De internationale rechter en de Raad van State staan achter ons. Daarom starten we hier nu mee.
De heer Çörüz (CDA):
Dat dachten wij ook toen wij ermee begonnen, maar het is heel anders uitgepakt. Welke zekerheid heeft de minister dat wij over tien jaar niet tot precies dezelfde conclusie komen?
Minister Opstelten:
Dat vind ik een kernpunt: krachtig bestuur. Laten wij er eerlijk over zijn, het bestuur, de politie en het OM, landelijk en lokaal, hebben dit niet krachtig weten aan te pakken. Nu moeten wij met elkaar tot de conclusie komen dat wij terug moeten naar waar wij oorspronkelijk zaten. Dat is de kern van onze motivatie.
Mevrouw Bouwmeester (PvdA):
De minister heeft een aantal grote negatieve gevolgen van de coffeeshops opgenoemd, zoals de criminaliteit rondom de teelt en de oncontroleerbaarheid van het THC-gehalte. Wij delen die bezwaren van de minister volledig, maar hij komt niet met een oplossing. Je moet de wiet uit de criminaliteit halen! Dat maakt dat de coffeeshop transparant is. Dan kunnen wij kwaliteitseisen aan de wiet stellen en korte metten maken met de thuisteelt. Kortom, wij moeten eerst de kraan dichtdraaien voordat wij gaan dweilen. De coffeeshop moet een normaal bedrijf worden. Dan kun je het drugsgebruik net als alcoholgebruik behandelen en het echt aanpakken. Is de minister van Veiligheid voor het echte aanpakken of maakt hij van dit debat het grote “dweilen met de kraan open”-debat?
Minister Opstelten:
Als u mij kende, zou u die vraag niet stellen. Wij pakken het als kabinet echt aan, heel stevig. Het is totaal niet dweilen met de kraan open, zoals u zegt. Wij brengen het langzamerhand terug. Daar is even tijd voor nodig. Wij hebben die tijd ook genomen en wij zijn hier redelijk succesvol in doordat wij goede en heldere afspraken hebben gemaakt met de burgemeesters in het zuiden van het land. Wij zijn klaar om te starten. Daardoor zullen de buitenlandse drugstoeristen daar niet meer komen. Er zal geen sprake zijn van verplaatsing van de handel van binnen naar buiten; daarvoor hebben wij operationele maatregelen genomen. Ik kan mevrouw Bouwmeester dus bedienen.
Mevrouw Bouwmeester (PvdA):
Het debat is nog maar net begonnen en de minister van Veiligheid gebruikt al heel veel woorden om te verdoezelen dat hij geen antwoord geeft. Ik ga het nog een keer proberen. De teelt is gedwongen en vindt in het geheim plaats, dus in de criminaliteit. Daarvoor heeft de overheid zelf gezorgd door dit niet te regelen. De overheid veroorzaakt daarmee criminaliteit. Die kraan kunnen wij meteen dichtdraaien door de teelt onder voorwaarden toe te staan. Daarmee haal je gebruik uit de criminaliteit. Is dit kabinet daartoe bereid?
Minister Opstelten:
Het antwoord is nee. Ik kom daar natuurlijk op terug in mijn betoog. Ik bespeur een neiging waar ik zelf ook weleens last van heb, namelijk de neiging om als wij net zijn begonnen, meteen de vraag naar voren te halen die al een aantal weken wordt gesteld. Is het wellicht ook mogelijk om naar mijn verhaal te luisteren en op dat moment even naar de interruptiemicrofoon te lopen? Zou dat kunnen? Anders ga ik namelijk vaker zeggen dat een antwoord later in mijn betoog terugkomt, want dat is hier ook het geval.
De voorzitter:
Dat kunt u zeggen, maar ik denk toch dat de heer Van der Ham u nu ook een vraag wil stellen.
De heer Van der Ham (D66):
Voorzitter. Mijn excuses dat ik iets later binnenkwam; ik had een klein logistiek probleem. Ik heb begrepen dat wij zijn begonnen over het rapport van het Asser Instituut. Daarover schijnt de minister al iets gezegd te hebben. Als ik het goed heb begrepen, heeft de minister gezegd: de Kamer heeft het rapport ontvangen, de eindversie is naar de Kamer gestuurd en dat is het. Ik heb daar een paar vragen over. Zijn er meerdere versies geweest van dit rapport? Zijn er in het hele stelsel meerdere soorten vragen gesteld?
Minister Opstelten:
Ik neem aan dat er meerdere versies zijn, zoals dat altijd gaat. Ik ben uitsluitend geïnteresseerd in de logistiek: wat was de opdracht, wie heeft het stuk naar de Kamer gestuurd en is er een beleidsreactie gekomen? Ik heb die drie zaken in die volgorde aangegeven en dat is het. Verder is het Asser Instituut natuurlijk altijd voor zichzelf verantwoordelijk. Het is een onafhankelijk instituut dat een opdracht uitvoert.
Dat heb ik aangegeven in die volgorde. Het zijn er drie en dat is het geweest. Verder is het Asser Instituut natuurlijk altijd verantwoordelijk voor zichzelf. Het is immers een onafhankelijk instituut dat een opdracht uitvoert.
De heer Van der Ham (D66):
Dat is een interessante opmerking van de minister. Als D66 hebben we het Asser Instituut namelijk opgebeld en gevraagd of we eerdere versies konden krijgen. De minister heeft het gehad over dé opdracht maar wellicht zijn er eerdere opdrachten verstrekt. Ik heb deze vraag aan de minister gesteld maar hij heeft nog niet geantwoord of er verschillende opdrachten zijn verstrekt en verschillende rapporten zijn uitgekomen. Zegt de minister nu dat het Asser Instituut vrij is om te antwoorden als wij opnieuw zouden vragen wat eerdere versies op eerdere verzoeken zijn geweest en of er bijstellingen zijn geweest? Het is immers een onafhankelijk instituut, dat heeft de minister min of meer gezegd.
Minister Opstelten:
Nee, het gaat mij erom dat er in mijn voorstellingsvermogen altijd maar één rapport is. Dat is hét rapport. Ik heb al aangegeven wie dat rapport destijds hebben verstuurd aan de Kamer. Bij brief van 14 december 2005 is het rapport door de toenmalige minister van Binnenlandse Zaken en de toenmalige minister voor Bestuurlijke vernieuwing en Koninkrijksrelaties, mede namens de toenmalige ministers van Justitie en van VWS aan de Kamer aangeboden. Dat is het. Het Asser Instituut is natuurlijk verantwoordelijk voor het rapport. Als er nu gevraagd zou worden of het het hele dossier over de totstandkoming van het rapport zou willen toesturen, kan ik me voorstellen dat het dat niet doet en dat het zou zeggen dat men daarvoor bij de opdrachtgever moet zijn.
De heer Van der Ham (D66):
Dat hebben ze daar inderdaad precies zo gezegd. Daarom sta ik nu bij de opdrachtgever — de regering is eeuwig — en ik vraag aan de minister om het instituut toestemming te geven om de correspondentie publiek te maken en, zo nee, waarom niet. Daarnaast heeft de minister gezegd dat er een opdracht is verstrekt aan het Asser Instituut en dat daar antwoord op is gekomen. Dat klopt. Maar wat ons uit meerdere bronnen ter ore is gekomen, is dat er meerdere opdrachten zijn gegeven waarop verschillende antwoorden zijn gekomen en dat we alleen het laatste antwoord op de laatste opdracht hebben gekregen. Mijn vragen zijn derhalve de volgende. Zijn er meerdere opdrachten gegeven aan het Asser Instituut? Zijn er verschillende rapporten uitgekomen? Geeft u toestemming, als opdrachtgever, om die verschillende opdrachten met verschillende antwoorden publiek te laten maken door het Asser Instituut?
Minister Opstelten:
Nee. Ik heb mijn brief geschreven nadat we het heel precies conform de waarheid hebben gecheckt. De opdracht heb ik geformuleerd …
De heer Van der Ham (D66):
Het gaat om meerdere rapporten.
Minister Opstelten:
Eén opdracht, één rapport en één beleidsreactie. Het scala van bewindslieden dat daar verantwoordelijkheid voor droeg, heb ik genoemd. Dat is het. Ik kan er niets anders van maken en ik wil er ook niets anders van maken.
De heer Van der Ham (D66):
Met alle respect, maar ik heb heel heldere vragen gesteld. Vindt de opdrachtgever, de minister, dat de correspondentie openbaar mag worden gemaakt? Op deze vraag heb ik geen antwoord gekregen. En de tweede vraag is: zijn er meerdere opdrachten gegeven in het proces? Of doet de minister daar geen mededelingen over, maar zijn ze er wel geweest?
De voorzitter:
Dat lijkt mij toch niet zo moeilijk te beantwoorden?
Minister Opstelten:
De rapporten zijn openbaar en heb ik hier beschikbaar. De Kamer kan het officiële rapport nog een keer krijgen. Dat is geen enkel punt. Ik kan me voorstellen dat er nog andere concepten zijn want die zijn er bij elk rapport. Als er al andere concepten zouden zijn — ik kan me voorstellen dat die er zijn want die zijn er bij elk rapport — geven we die niet. Dat heb ik ook aan de Kamer laten weten.
Mevrouw Kooiman (SP):
Dit stond vandaag in de krant. Ik zal het even voorlezen: “ik luister lekker toch niet” Dat zegt de minister in deze krant en dat gevoel heb ik ook. Alleen al bij de inleiding hebben we erover gesproken dat de georganiseerde misdaad enorm is. Over de drugsteelt zeggen we dat dit allemaal illegaal is en dat we het moeten aanpakken. De heer Dibi heeft het ook al gevraagd maar hij kreeg geen antwoord. Ik probeer het daarom vandaag nog een keer. Kan de minister één rapport geven waarin wordt aangegeven dat we inderdaad te maken hebben met heel grote georganiseerde misdaad als het gaat om hennepteelt?
Minister Opstelten:
Ik heb net al gezegd dat het forse aantal onderzoeken naar georganiseerde hennepteelt en de zeer ernstige geweldsincidenten in Brabant eind 2010 die betrokkenheid bevestigen. Ook de commissieVan der Donk, die natuurlijk heeft gerapporteerd en die de Kamer kent, en de commissieGarretsen hebben dit al eerder geconcludeerd. Dat zijn nog een paar extra rapporten die ik in dit verband kan noemen en die overigens aangeven wat iedereen in Nederland die hiermee te maken heeft eigenlijk weet. Het is geen verrassend nieuws. Het is alleen een bevestiging, waarin nog eens op een rijtje wordt gezet wat iedereen weet. We zijn er ook allemaal heel hard mee aan het werk, met bijna Kamerbrede steun.
Mevrouw Kooiman (SP):
Dat klopt niet: die cijfers zijn mij niet bekend en die hebben wij ook niet. Er is echter een laatste rapport dat Geldbomen op zolder heet. Daarin wordt aangetoond dat het helemaal niet gaat om grote georganiseerde misdaad, maar dat er voornamelijk sprake is van thuistelers die inderdaad een paar bomen op zolder hebben en dat het probleem niet zo groot is als de minister vandaag doet voorkomen. Dat laatste onderzoek is van september 2011. Kan de minister daar eens op reageren?
Minister Opstelten:
Ik kan nu niet specifiek op dat rapport als zodanig ingaan, maar kan wel zeggen dat natuurlijk ook die situatie voorkomt. De kern van de hele aanpak is toch een drugsgerelateerde criminaliteit die zich op grootschalige illegale hennepteelt concentreert. Het ontmantelen van de illegale hennepteelt is daarbij de eerste stap. De tweede is het doorrechercheren en uitkomen bij de echte drugscriminaliteit. Die is heel groot en georganiseerd.
Mevrouw Kooiman (SP):
Ik noem nu nota bene een onderzoek waarin staat dat er in Nederland geen grootschalige hennepteelt is. Het zijn grotendeels kleine telers op zolders. Ik kan dus alleen maar concluderen dat we het vandaag slechts hebben over emotie en niet over cijfers. Ik vind dat buitengewoon zonde voor een goed gesprek hier in het Nederlandse parlement.
Minister Opstelten:
Dat is niet de werkelijkheid. Wat daar gebeurt, komt voor. Wat mevrouw Kooiman aangeeft, is trouwens ook illegaal. Het neemt bovendien niet weg dat er sprake is van een grote georganiseerde criminaliteit. Daarvan kennen we allemaal de feiten. Ik wil nog een keer zeggen dat de conclusie dat hennepteelt niet in handen is van criminele bendes op basis van dit onderzoek niet getrokken kan worden. Mevrouw Kooiman noemt één feit, maar daaruit kan zij niet concluderen dat het alternatief niet aanwezig is. Het betreffende onderzoek heeft zich gericht op het profiel van de thuiskweker en op de vraag of er sprake is van dwang en intimidatie van thuiskwekers bij het opzetten van een kwekerij. In het onderzoek is dus niet onderzocht in hoeverre de georganiseerde misdaad betrokken is bij de hennepteelt. Dat is totaal niet aan de orde geweest.
Uit andere rapporten, zoals De wereld achter de wietteelt, blijkt dat de georganiseerde misdaad betrokken is bij de hennepteelt. Ook de zelfstandige maar professioneel opererende thuiskwekers zetten hun oogst af in de georganiseerde illegale hennepmarkt.
De voorzitter:
Ik geef de heer Dibi bij hoge uitzondering voor de tweede keer het woord.
De heer Dibi (GroenLinks):
Over het Asser-rapport bleek in de documentaire De achterdeur dat ex-minister Donner oorspronkelijk aan het Asser Instituut had gevraagd of je de achterdeur van coffeeshops kunt reguleren binnen internationale verdragen. De conclusie van het oorspronkelijke rapport was dat dit kon. Dat wilde het kabinet niet horen, dus heeft het een nieuwe vraag gesteld. Klopt dat?
Minister Opstelten:
Nogmaals: het antwoord is nee. Dit is natuurlijk een herhaling van zetten. Dat kan, maar ik blijf telkens bij hetzelfde antwoord.
Deze vraag heeft de heer Van der Ham ook gesteld. Dit onderwerp zal ik in het vervolg van mijn betoog natuurlijk ook aan de orde stellen.
De heer Elissen (PVV):
Ik heb dit zo allemaal aangehoord, maar ik schrik toch wel een beetje van het beeld dat door de collega’s wordt neergezet bij de vraag of de georganiseerde misdaad is betrokken bij de hennepteelt. Wij hebben de afgelopen jaren tal van rapporten ontvangen. Ook is er het grote programma Aanpak georganiseerde hennepteelt. Is de minister het mij eens dat degenen die hennep telen, afgezien van die enkele burger die om welke reden dan ook een paar plantjes thuis heeft staan — en met een paar bedoel ik echt niet meer dan vijf niet al te grote plantjes — gewoon criminelen zijn die volop met deze handel bezig zijn?
Minister Opstelten:
Wat de heer Elissen nu zegt, is kort samengevat de inleiding van mijn betoog.
De voorzitter:
Nou, dan zou ik dat, als ik u was … Nou goed.
De heer Elissen (PVV):
Ik vind het fijn om dat te horen.
Minister Opstelten:
Bondiger kan het niet.
De heer Elissen (PVV):
Ik had even het idee dat twijfel ontstond, maar naar de mening van de PVV zijn het gewoon criminelen die keihard moeten worden aangepakt.
De voorzitter:
Prima, maar zo bondig is natuurlijk wel heerlijk. Minister, vervolgt u uw betoog.
Minister Opstelten:
Ik begrijp uw vreugde, voorzitter, maar zij is van korte duur, want ik ga verder.
Wij waren gebleven bij de hoofdlijnen van het aanscherpen van het coffeeshopbeleid. Coffeeshops zijn besloten clubs die alleen toegankelijk zijn voor meerjarige ingezetenen van Nederland. De afstand tot scholen moet ten minste 350 meter zijn. Door het College van procureurs-generaal is voor de gedoogcriteria de Aanwijzing Opiumwet gegeven. Drie zuidelijke provincies gaan daarmee in de coffeeshopgemeenten beginnen. Met het OM en de politie heb ik afgesproken dat in die gemeenten per 1 mei 2012 van start wordt gegaan. Dat is gedaan omdat de problematiek daar het acuutst is. Vanaf 1 januari 2013 wordt dit beleid in heel Nederland gehandhaafd.
Een volgend aspect zijn de hoofdlijnen van de versterkte aanpak van de drugscriminaliteit. Ook die aanpak is essentieel. Onder meer in het kader van de taskforce van de B5 in Brabant zitten wij henneptelers en andere drugscriminelen op allerlei manieren dicht op de huid. Een versterkte aanpak van criminele samenwerkingsverbanden is hierbij vooral relevant, aangezien het merendeel van die samenwerkingsverbanden zich met drugscriminaliteit bezighoudt. Het is bekend dat door mij een resultaatsverplichting is aangegaan. In het begin van de periode werd 20% per jaar aangepakt. Nu zetten wij in op een verdubbeling daarvan, dus op 40%. Daar is natuurlijk het nodige voor te doen. De aanpak van financieel afpakken wordt geïntensiveerd. Ook noem ik het wetsvoorstel inzake de voorbereidingshandelingen bij illegale hennepteelt, dat voor gisteravond was geagendeerd. In het verlengde van het advies van de commissie-Garretsen zal cannabis met een thc-gehalte van 15% of meer als harddrugs worden gekwalificeerd.
Twee ingezette beleidslijnen komen hier samen en wel in die zin dat de voordeur van de coffeeshop wordt “ingeperkt” door het kleiner en meer beheersbaar worden van de coffeeshops. Daardoor worden de problemen bij de achterdeur eveneens verder beperkt. Zowel de vraag als de productie wordt dus aangepakt.
Ik ga in op de regulering van de achterdeur. Naar onze mening dient er geen regulering te zijn van de achterdeur.
De voorzitter:
Ik zie dat mevrouw Bouwmeester wil interrumperen. Wellicht kunnen wij de minister een blok laten afmaken. Dan kan mevrouw Bouwmeester daarna haar vragen stellen. Anders wordt het wel een heel verbrokkeld antwoord, vrees ik.
Minister Opstelten:
Ik ben zo klaar hiermee.
De voorzitter:
Dan laten wij de minister dit punt even afronden. Mevrouw Bouwmeester kan daarna haar vraag stellen.
Minister Opstelten:
Onze conclusie is: geen regulering van de achterdeur. Daarmee wordt door ons nadrukkelijk afstand genomen van de discussie over de regulering van de achterdeur. Het kabinet is tegen regulering van de achterdeur. Laat ik dat luid en duidelijk zeggen. De argumenten dat het VN-verdrag daarvoor ruimte biedt en dat dit eenvoudigweg zou kunnen door een uitbreiding van het gedoogbeleid zijn onjuist. Het VN-verdrag staat alleen teelt toe voor wetenschappelijke doeleinden. Teelt voor een coffeeshop is geen wetenschappelijk doel.
Dit geldt ook voor het EU-recht en de Opiumwet. Wie daaroverheen wil stappen, komt nog meer hindernissen tegen omdat het verdrag en de Opiumwet drie punten eisen. Ten eerste moet er een vergunning van de overheid zijn voor deze teelt. Ten tweede moet alle geteelde hennep worden verkocht aan de overheid. Ten derde distribueert de overheid het voor wetenschappelijke doeleinden. Er is dus veel actieve bemoeienis van de overheid nodig om gereguleerde teelt goed te laten verlopen. De overheid handelt dan rechtstreeks in strijd met het VN-verdrag, het EU-recht en de Opiumwet. De overheid wordt dan dealer van koffieshops. Die weg gaan wij niet op.
Voorzitter. Daarmee denk ik te hebben aangegeven wat de kernpunten langs de twee kaders van ons beleid zijn. Het is mijn bedoeling om nu in te gaan op de afzonderlijke vragen.
Mevrouw Bouwmeester (PvdA):
Ik hoorde de minister zonet iets zeggen wat volgens mij feitelijk onjuist is. De minister zegt dat hij criminelen op de huid zit. Volgens mij is dat helemaal niet waar. De Taskforce georganiseerde hennepteelt, die spreekt over enorme hoeveelheden bendes, zegt namelijk dat maar 25% van die bendes kunnen worden aangepakt omdat ze voor de rest helemaal geen agenten hebben. Zo belangrijk vindt het kabinet het dus helemaal niet; anders had men al die bendes wel opgepakt.
Minister Opstelten:
Het is onjuist wat mevrouw Bouwmeester zegt. De politie, het Openbaar Ministerie en de burgemeesters hebben dat niet gezegd, want wij hebben daar met elkaar afspraken over gemaakt. Zij zijn trouwens niet alleen. Zoals ik per brief aan de Kamer heb gemeld, heeft Brabant toegezegd gekregen te krijgen wat nodig is om de zaken daar aan te pakken. Dat betekent Nationale Recherche, dat betekent KMar, dat betekent ook andere instanties. Zij zijn heel goed op dreef. Verder heb ik gezegd dat ik mij kwetsbaar wil opstellen. Toen wij aantraden, werden wij ermee geconfronteerd dat 20% van de bendes werd aangepakt. Wij hebben gezegd dat wij in onze periode op naar de 40% gaan. Als mevrouw Bouwmeester zegt dat het nu om 25% gaat, zijn wij in ieder geval op de weg waar wij naartoe willen. Het is echter absoluut onvoldoende.
Mevrouw Bouwmeester (PvdA):
Het zijn wederom heel veel woorden om aan te geven dat wij helemaal niet zo bovenop de criminele netwerken zitten. De minister geeft dat aan het einde van die enorme woordenstroom toch toe; dank daarvoor. Hij heeft ook gezegd dat hij de regio de agenten geeft die nodig zijn. Nu heb ik uit Maastricht en Eindhoven begrepen dat er helemaal geen concrete toezegging ligt. Ik weet dat men daar meekijkt. Hoe veel extra agenten krijgen zij?
Minister Opstelten:
Wij hebben met iedereen overeenstemming over alles, in het gehele zuiden, wat betreft de politiesterkte, ook in het kader van het koffieshopbeleid. Ik vind het niet nodig om hier nu allerlei operationele plannen aan te geven. De een vindt dat er niets nodig is; de ander vindt dat er iets meer nodig is. Mij gaat het helemaal niet om de aantallen …
Mevrouw Bouwmeester (PvdA):
Voorzitter. De minister probeert weg te komen. Hij doet dat steeds. Ik stel een concrete vraag en ik wil een kort antwoord hebben. Als hij dat niet kan geven, zegt dat genoeg.
Minister Opstelten:
Het antwoord is dat wij toezeggingen hebben gedaan op alle punten met alle burgemeesters, dat wij de plannen hebben beoordeeld en dat ze het krijgen. Op datgene wat mevrouw Bouwmeester later in haar betoog heeft gevraagd, kom ik later terug. Wat wil zij horen? Dat er in Eindhoven 15, 20, 30 …
De voorzitter:
Mijnheer de minister, zo gaan wij het niet doen. Mevrouw Bouwmeester, de minister komt erop terug in zijn betoog. Is dat niet afdoende, dan komt er een volgende ronde. Wij gaan naar de heer Van der Ham.
De heer Van der Ham (D66):
De minister heeft gezegd dat het reguleren van de achterdeur niet kan vanwege internationale verdragen. Dat is natuurlijk grote onzin. Op dit moment hebben wij in Nederland namelijk helemaal geen gelegaliseerde voordeur. Wij hebben een prioriteitstelling bij de politie waarbij zij niet ingrijpt bij verkoop van cannabis als wordt voldaan aan een aantal criteria, de zogenaamde AHOJ-G-criteria.
Voor de rest valt het allemaal nog steeds onder het verdrag. Nu komt mijn vraag aan de minister. Als een politieagent bij een wietteler binnenkomt die geen overlast veroorzaakt in de buurt, die niet bezig is met brandgevaarlijke zaken en die voor de volle 100% levert aan een gereguleerde coffeeshop, dan zal de minister het toch met mij eens zijn dat de vervolging van die teler minder prioriteit verdient dan de vervolging van een teler die vooral bezig is met verkoop aan het buitenland en aan illegale dealers op straat, zeker als die teler ook nog eens geïnvolveerd is met allerlei andere criminele organisaties? Een politieagent, een goede rechercheur, zal toch in eerste instantie prioriteit geven aan grote boeven en niet aan boeven die volgens de wet wel boef zijn — ze mogen immers geen wiet telen — maar die bij wijze van spreken alleen maar aan coffeeshops leveren? Dat soort onderscheid mag een politieagent toch nu ook al maken?
Minister Opstelten:
Het gaat erom wat het gezag doet en dat zijn het OM en de burgemeesters. Die bepalen wat de politie doet. De aanpak van illegale hennepteelt is gewoon een prioriteit. Of het klein of groot is, kan van belang zijn. De ernstigste zaken hebben altijd meer prioriteit dan minder ernstige zaken, maar als je er tegenaan loopt, wordt het aangepakt.
De heer Van der Ham (D66):
Voorzitter. De minister geeft dus toe dat er natuurlijk prioriteit wordt gesteld in de opsporing en vervolging door het OM, door burgemeesters en door politiemensen. Wat gaan we als eerste vervolgen? Als je goed doorrechercheert, dan zie je echt de grote boeven. Die pak je natuurlijk als eerste. Soms moet je verder doorrechercheren, maar je kunt een agent maar één keer inzetten. Daar wordt al in geprioriteerd. En dat mag. Dat mag ook van internationale verdragen. Eigenlijk is het precies hetzelfde — alleen hebben wij het wat verder doorgevoerd — als het huidige gereguleerde coffeeshopbeleid. Dat is in principe hetzelfde, alleen hebben we daar criteria voor geformuleerd en het enige wat je zou kunnen veranderen in de regulering van de achterdeur, is dat je een aantal criteria aan het OM meegeeft voor wanneer je bijvoorbeeld de teelt van wiet wel vervolgt. Dan kun je in die criteria aangeven dat je minder prioriteit geeft aan het vervolgen van een cannabisteler die 100% levert aan coffeeshops en zich aan een aantal andere criteria houdt. Dat doen we met heel veel wetgeving al. Zelfs de wetgeving op het gebied van de euthanasie zit in principe zo in elkaar. We doen het op heel veel punten al. Het mag van VN-wetgeving. De redenering dat dit niet zou kunnen, klopt dus niet. Kunt u mijn woorden weerleggen, minister?
De voorzitter:
U moet allemaal proberen om via de voorzitter te spreken.
De heer Van der Ham (D66):
Kan de minister mijn woorden weerleggen?
Minister Opstelten:
Het kan niet. Ik heb net aangegeven waarom niet. We hebben aan de voordeur te maken met een gedoogbeleid. Dat is juist. Als je het aan de achterdeur gaat gedogen, dan loop je aan tegen de punten die ik aangaf. De Opiumwet, kijkt u die erop na, VN-traktaat en wetgeving van de EU. Dat doen wij niet. We willen het ook niet, laat ik dat eveneens nadrukkelijk zeggen. Dat zijn twee punten. We doen het niet, we mogen het niet doen en we willen het ook niet. Daarom kom ik tot mijn slottekst: we gaan niet de weg op dat de overheid een dealer wordt van coffeeshops.
De heer Van der Ham (D66):
Ik discussieer niet zo vaak met deze minister, maar ik ben werkelijk teleurgesteld in de oppervlakkige beantwoording. Er zijn bakken vol juristen die hierover hebben geschreven, overigens op sommige punten zeer genuanceerd, en daar gaat u niet op in. U wilt het niet. Dat is een reden, maar dat is dan ook de enige reden. Op alle andere overwegingen die ik u daarnet heb meegegeven, gaat u niet in, maar die kunt u ook niet ontkrachten. Dat hebt u niet inhoudelijk gedaan.
Ten slotte nog twee vragen. U zegt: wetenschappelijke experimenten kunnen eventueel wel. Nu is er een voorbeeld van een wetenschappelijk experiment dat voorgesteld wordt in de gemeente Utrecht, om te bezien of het voordeel kan opleveren voor de gebruikers en voor alle andere zaken. Dat is een wetenschappelijk experiment. Dat zou dus wel kunnen, als we van deze minister horen dat wetenschappelijke experimenten wel tot de mogelijkheden zouden behoren.
Mijn tweede vraag is of het kabinet kan ingaan op de vele suggesties die zijn gedaan, ook tijdens de hoorzitting in de Tweede Kamer, over de mogelijkheden binnen internationale verdragen zoals ik die net heb geschetst in mijn interruptie.
De voorzitter:
Ik laat direct de heer Van der Ham het Reglement van orde brengen, waarin wordt uitgelegd wat een interruptie eigenlijk is: een korte vraag zonder inleiding.
De heer Van der Ham (D66):
Met alle respect, voorzitter, maar dan hoop ik dat u als onze voorgangster met mij checkt of de minister wel in voldoende mate antwoord geeft. Als hij in vaagheden blijft, ga ik om langere antwoorden vragen.
De voorzitter:
Dan ga ik u helpen, maar korte vragen helpen altijd beter dan lange introducties.
Minister Opstelten:
Natuurlijk hebben wij volledig gevolgd wat er bij de hoorzittingen is gezegd. Ik ken natuurlijk ook uitspraken van deze en gene, maar wij zijn het er niet mee eens en zij kloppen naar onze mening niet. Ik houd dus vast aan het juridisch kader dat ik heb aangegeven. Dat is bij ons gecheckt, zoals het ook in het verleden is gecheckt. Het is niet een ideologisch gegeven maar de werkelijkheid. Het gaat om twee punten: het kan niet en wij willen het niet.
Dan kom ik bij de tweede vraag, namelijk waarom een experiment met regulering van teelt, waarmee Utrecht bezig is, niet kan. Wij hebben het hier een- en andermaal over gehad. De heer Çörüz heeft hier vragen over gesteld. Ook op dit punt is de geldende wet- en regelgeving klip en klaar. Een experiment zoals de gemeente Utrecht in dit kader voorstelt, is in strijd met de geldende wetgeving. Dat geldt voor de Opiumwet en voor internationale verplichtingen. Ook de aanwijzing van het OM is daarover duidelijk. Er is geen ruimte voor een experiment met teelt zoals Utrecht voorstelt.
Een ander punt is de geformuleerde doelstelling om de doelgroep van cannabis — volwassen, recreatieve cannabisgebruikers — grotere keuzevrijheid te bieden, oplossingen te bieden voor knelpunten in het huidige cannabisbeleid en het feit dat de cannabis bestemd is voor consumptief gebruik. Daardoor kan dit voorstel conform de uitzonderingsbepalingen uit de Opiumwet en zoals neergelegd in internationale verdragen niet worden opgevat als productie en distributie van cannabis voor wetenschappelijke doeleinden. Dat heb ik trouwens de Kamer een- en andermaal als opvatting laten weten, evenals aan de burgemeester, het gemeentebestuur en het Openbaar Ministerie.
De heer Dibi (GroenLinks):
Stel dat op basis van internationale verdragen zou blijken dat wij de achterdeur wel mogen reguleren, zou de minister daar dan voor openstaan?
Minister Opstelten:
Het antwoord is nee. Ik heb ook niet voor niets gezegd dat het niet kan, dus bij die tweede vraag zijn wij niet aangekomen. Het tweede punt is dat wij met het drugsbeleid terug willen. Dat is duidelijk. Daarmee ben ik ook begonnen, want dat is mijn kernpunt. Wij willen niet het putje van de wereld worden waar iedereen naartoe gaat. Maar wij worden dat dat betreft bediend in de regelgeving die het ons ook niet mogelijk maakt.
De heer Dibi (GroenLinks):
Dat schept duidelijkheid, want dat wijst uit dat deze minister ideologisch gedreven is, dat hij ideologisch af wil van de coffeeshops en niet wil bekijken wat het verstandigste beleid is om de volksgezondheid te verbeteren en de georganiseerde misdaad tegen te gaan. Dan heb ik een vervolgvraag, als dit dan toch een ideologisch debat is, dat totaal niet gebaseerd is op feiten. Wat bedoelde de minister toen hij bij de VVD in Leiden sprak van “dat rare systeem van de achterdeur”? Wat is daar dan raar aan?
Minister Opstelten:
Wij hebben een gedoogbeleid aan de voordeur en wat aan de achterdeur gebeurt, is illegaal. Dat is iets waarover wij met zijn allen voortdurend discussiëren en debatteren. Dat is ingewikkeld. Het is ook ingewikkeld om dat in het buitenland uit te leggen.
Ik ben echter niet ideologisch gedreven om het de nek om te draaien, want dan hadden wij dat meteen wel gedaan. Dat is dus een accentverschil met wat de heer Çörüz aangeeft. Dat zeg ik nadrukkelijk. Een en ander heeft ook aspecten van volksgezondheid, maar daar zal collega Schippers op ingaan. Het gaat ook om beheersing, in die zin dat wij het open houden voor degenen die niet zonder kunnen, maar dan wel strakker, stringenter en kleinschaliger.
De heer Dibi (GroenLinks):
Er is werkelijk geen enkele onderbouwing voor wat de minister zegt. Het buitenland is Nederland massaal aan het na-apen. Zelfs landen als de VS, traditioneel zeer conservatief als het gaat om drugsgebruik, zien dat de war on drugs mislukt en dat dit leidt tot grote problemen voor de volksgezondheid. Toch grijpt de minister de ervaringen in andere landen aan om te onderbouwen dat wat wij hier doen slecht is. Als de minister het systeem van de achterdeur dan zo’n raar systeem vindt, als hij verblind door ideologie gewoon af wil van alle drugsgebruik, hoewel tabak en alcohol geen probleem zijn, waarom sluit hij dan niet gewoon alle coffeeshops en zet hij daar de politiesterkte op in?
Minister Opstelten:
Ik heb al gezegd dat ik dit ideologische punt niet deel, want anders waren wij er wel mee gekomen. Wij willen de coffeeshops beperken. Ik heb al in dit huis gezegd dat ik blowen als zodanig slecht vind. Dat speelt een rol. Je moet het beperken, maar er is een opening voor degenen die niet zonder kunnen. Ik ben recent ook in de VS geweest. Ik heb daar gesproken met de instanties die hierover gaan. Zij hebben onze aanpak geprezen. Het is voor het eerst dat dit is gebeurd. Ik heb gevraagd of ik dat hier mocht vertellen en dat kon. Het is voor het eerst dat de DEA de Nederlandse drugsaanpak van ons kabinet stimuleert, prijst en als zodanig steunt.
De heer Dibi (GroenLinks):
Het beleid van dit kabinet bestaat nog niet!
De heer Elissen (PVV):
Voorzitter. Dit kabinet borduurt gelukkig voort op staand beleid. De lijn die een aantal jaren geleden op dit punt is ingezet, is een aanscherping. Daar ben ik zeer content mee. Ik werd getriggerd door mevrouw Bouwmeester. Ik deel haar zorg, maar ik constateer wel dat de politie, dadelijk gelukkig ook een nationale politie, stevig inzet op de aanpak van drugscriminelen. Ook de Europol-cijfers laten zien dat het de goede kant opgaat. We zien in ieder geval een stijging. Daarnaast kun je flexibele teams inzetten, want dat kan met de nationale politie veel eenvoudiger. Mijn vraag is of zich inmiddels al burgemeesters hebben gemeld met de mededeling dat het hen over de schoenen loopt en dat ze het niet meer aan kunnen. Zo ja, wat gaat de minister daaraan doen?
Minister Opstelten:
Die zijn er niet geweest. Er is er één geweest, maar die heb ik meteen geholpen. Dat was de burgemeester van Eindhoven. Daar is de B5 uit gekomen. De aanpak als zodanig is inderdaad succesvol, maar het ging slechts om een begin. Het was ook nodig om alle krachten te bundelen. Die aanpak gaan wij over het gehele land uitrollen. Wat betreft het coffeeshopbeleid heb ik gezegd dat ik het belangrijk vind dat we operationele politieplannen hebben en dat wordt voorkomen, als het coffeeshopbeleid per 1 mei wordt ingezet, dat de handel zich verplaatst naar de straat. Dat punt wordt vaker genoemd, maar het is volstrekt onjuist. Ook in rapporten is aangetoond dat dit onjuist is, tenminste als je het aanpakt en er bovenop zit. Dat is recent ook gebleken bij de aanpak in Rotterdam. Dat is objectief en onafhankelijk bekeken. Daar was geen sprake van, omdat de politie er gedurende enige tijd bovenop bleef zitten.
De heer Elissen (PVV):
Het is goed om te horen dat zich na die ene burgemeester geen andere burgemeesters hebben gemeld. Het lijkt mij verder goed ook nog even te kijken naar de ervaringen met de nuloptie in Bergen op Zoom en in Roosendaal. We zijn bij de hoorzitting geweest. Ik deel de opvatting van de minister dat die zorgen niet terecht zijn. Door het antwoord van de minister zijn de zorgen bij mij in ieder geval weggenomen.
De heer Van der Steur (VVD):
Als woordvoerder drugs vind ik één van de leukste dingen om te doen het debat over de rol van internationale verdragen. Vanaf het moment dat ik deze taak heb, word ik er al mee lastig gevallen.
Ik heb dan ook zelf onderzoek gedaan, want ik wil weten hoe het zit. Ik vraag de minister of ik het goed zie. Collega Van der Ham verwijt de minister van alles over wat hij wel en niet moet zeggen. Er moet nu eens duidelijkheid komen over de vraag wie er gelijk heeft. Klopt het dat wij in 1971, bij het Verdrag van New York, op enig moment een voorbehoud hebben moeten maken ten aanzien van ons gedoogbeleid aan de voordeur omdat het anders in strijd was geweest met datzelfde internationale verdrag? Dat is de eerste vraag die relevant is. Immers, als het antwoord “ja” is, betekent dit dat wat de partijen ter linkerzijde van de Kamer willen, namelijk allerlei reguleringsacties, niet past in het huidige verdrag.
Minister Opstelten:
Kort en bondig: naar mijn mening en op grond van wat ik mij ervan herinner is het antwoord “ja”.
De heer Van der Steur (VVD):
Dan is tweede vraag of dit niet betekent dat het woord “wetenschappelijk” in diezelfde verdragen ook echt wetenschappelijk betekent, en dus niet een verkapte commerciële activiteit om een hele hoop mensen zonder enige wetenschappelijke basis aan hun softdrugs te helpen. Deelt de minister deze interpretatie met mij? Deze wordt overigens ook gedeeld door mensen die voorstanders van het experiment zouden zijn, maar vinden dat het niet kan op grond van diezelfde interpretatie van het woord “wetenschappelijk”.
Minister Opstelten:
Ik heb dat impliciet zo-even ook aangegeven in antwoord op de vraag van de heer Van der Ham. Ik heb toen gezegd waarom wij het afwijzen. In de kern wordt met allerlei trucjes geprobeerd om het te reguleren. Dat willen wij niet en dat kan ook niet. Het is in strijd met de wet.
De heer Van der Steur (VVD):
Dan zie ik het volgens mij goed dat als partijen zoals D66, GroenLinks, de PvdA en eventueel de SP, eventueel naar een regulering van de achterdeur willen, zij het debat vooral niet hier moeten voeren maar op internationaal niveau, bij de VN en in Europa. Immers, eerst moeten de verdragen worden aangepast voordat wij aan enige vorm van regulering kunnen doen.
Minister Opstelten:
Dat klopt. Wij zullen het debat daar overigens niet voeren; dat moge duidelijk zijn. Ik heb aangegeven dat wij er niet voor zijn.
De heer Çörüz (CDA):
Dit is een heel goed punt van collega Van der Steur. Ik wil hierin nog wat scherpte aanbrengen. Laat ik het omdraaien. Als collega’s hier beweren dat het op grond van het VN-verdrag, de EU-regelgeving en de Opiumwet wel mogelijk is om die achterdeur te reguleren en om zo’n wietexperiment zoals in Utrecht te doen plaatsvinden, vraag ik de minister of er bij zijn weten elders in de wereld — als het kan, kan het en dan moeten er ook voorbeelden zijn — voorbeelden zijn van legalisatie van de achterdeur. De minister was heel duidelijk over het experiment in Utrecht. In een bericht van vanmorgen op NU.nl lees ik dat Utrecht gewoon doorgaat met het wietexperiment. Wat gaan wij nu doen? Wij vinden elkaar, maar Utrecht trekt zich daar niets van aan.
Minister Opstelten:
Is er een voorbeeld van een land dat het doet, in afwijking van alle verdragen? Dat is mij niet bekend. Wat Utrecht betreft: dit is de ene kant van het verhaal. Ik heb een- en andermaal laten weten dat wij dit afwijzen en dat wij zullen optreden als men daadwerkelijk iets gaat doen. Als men wil vergaderen of rapporten wil opstellen, is men daarin vrij. Gelukkig leven wij in een vrij land. Men weet echter dat als men een concrete stap zet, wij ervoor gaan staan. In de driehoek is dat bekend, want de hoofdofficier weet het, net als de burgemeester. Hij zal dat zeker ook tegen de wethouder zeggen.
De heer Çörüz (CDA):
Voor de helderheid: zodra er wordt begonnen, grijpt de officier van justitie in. Begrijp ik de minister zo goed?
Minister Opstelten:
Het antwoord is ja. Dit heb ik al eerder laten weten en dat is ook de praktijk. Dat zouden wij elders ook doen. Als het niet kan, wordt er ingegrepen. Er wordt niets toegestaan met betrekking tot dit aspect van het Utrechtse experiment.
Mevrouw Kooiman (SP):
De minister zei: als wij een wietpas invoeren, zal het zich niet verplaatsen naar het illegale circuit, mits wij er voldoende politiecapaciteit op zetten en wij het goed volgen. Door deze opmerking werd ik getriggerd. Ik kan dit redelijk volgen, maar dan hebben wij wel voldoende politieagenten nodig. Mijn simpele vraag aan de minister is hoeveel agenten hij hiervoor zal vrijstellen. Komen deze boven de huidige capaciteit?
Minister Opstelten:
Ik weet niet uit mijn hoofd — mevrouw Kooiman zal het me niet kwalijk nemen –hoeveel er nu bijvoorbeeld in Zuid-Limburg bij komen, rond de vijftien of twintig. Ook bijvoorbeeld in Eindhoven komen er mensen bij. Er zijn ook regio’s waar wordt gezegd: blijf weg, want wij kunnen het helemaal zelf. Ik zeg toe dat ik de cijfers in de loop van het debat zal geven. Er is volstrekte overeenstemming met de politie, het Openbaar Ministerie en de burgemeesters over de sterkte van de politie, de vraag wat men nodig heeft en wie wat krijgt. Dit stel ik ook zelf als randvoorwaarde — ik ben niet gek! — omdat dit beleid moet lukken. De Kamer krijgt deze informatie dus van mij. Ik heb die nu niet bij de hand, maar de aantallen zijn bekend.
Mevrouw Kooiman (SP):
Gisteren zei men in Breda nog dat men daar graag tien extra politieagenten wil. Ik wil inderdaad graag van de minister weten welke steden in aanmerking komen voor extra politiecapaciteit, en of dit niet ten koste gaat van de huidige inzet. Laten wij wel wezen, als een agent bezig is met het opdoeken van illegale hennepkwekerijen, kan hij bijvoorbeeld niet achter zedendelinquenten aan.
Minister Opstelten:
Nee, iemand kan niet twee dingen tegelijk doen, dat is duidelijk. Er moeten keuzes worden gemaakt. Men krijgt ook van de KLPD en de KMar wat nodig is. Dat is belangrijk, en dan lukt het. Het effect is in gemeenten als Roosendaal, Bergen op Zoom en Rotterdam ook gebleken. Als men dit een aantal maanden vasthoudt, is het ook helemaal weg. Daarom hebben wij deze operationele technieken ingezet en krijgt men de capaciteit die nodig is.
Mevrouw Kooiman (SP):
Naar ik begrepen heb, moet er wel heel wat politiecapaciteit bij, terwijl er met de nationale politie juist geen agenten bij komen. Ik zie dus graag het overzicht tegemoet waarin de minister aangeeft hoeveel agenten erbij komen in welke steden.
Minister Opstelten:
Dat kan staande dit debat worden geleverd, want het is beschikbaar. Er komt dus staande dit debat een overzicht.
De voorzitter:
Zou dit dan voor de tweede termijn bij ons kunnen zijn?
Minister Opstelten:
Zeker, het komt eraan.
Ik heb in antwoord op vragen van de verschillende woordvoerders al gesproken over de concrete lokale aanpak. De heer Dibi stelde een vraag over de privacy; ook de heer Elissen sprak daarover. De vaste commissie heeft het verzoek gedaan om advies te vragen aan het College bescherming persoonsgegevens. Dat is gebeurd en ik wacht dit advies af. Als het binnen is, krijgt de Kamer het per omgaande toegezonden.
De verantwoordelijkheid voor de omvorming tot een besloten club, inclusief een correcte ledenadministratie, ligt geheel bij de coffeeshophouder.
Hieruit volgt dat coffeeshophouders een beperkt aantal persoonsgegevens dienen vast te leggen, dat in verband met de doelbinding beperkt is tot de naam, de geboortedatum en de postcode of de woonplaats van een lid gedurende het lidmaatschap. Volgens het College bescherming persoonsgegevens dient de verwerking van de persoonsgegevens te worden gemeld door de coffeeshophouder. Dat is de kern van het privacyaspect. Ons lijkt dat dit geen enkel punt is, want een coffeeshop is gewoon een club. Vervolgens wordt de invoering van de clubpas en van de ledenadministratie gecontroleerd, door de coffeeshophouder en door de politie of andere toezichthouders die binnenkomen in een coffeeshop.
De voorzitter:
Bent u klaar met de beantwoording op dit punt?
Minister Opstelten:
De heer Van der Ham en de heer Van der Steur hebben vragen gesteld over de registratie en het ledenaantal van coffeeshops. Op dit moment zijn er geen concrete aanknopingspunten voor het vermoeden dat Nederlandse ingezetenen zich niet zouden willen registreren als lid van de coffeeshop. Coffeeshops moeten klein en besloten worden. Ze zullen zich bij hun verkoop moeten gaan richten op de lokale markt. Daarom is een maximumaantal leden van 2000 ingesteld. Het uitgangspunt is dat, mede vanwege het weren van de drugstoerist, met dit maximumaantal leden de lokale markt bediend kan blijven worden.
Ik heb zojuist al gesproken over de handhavingsplannen per gemeente.
De heer Van der Ham (D66):
De minister heeft net de privacy besproken, maar gaat nu verder met een ander onderwerp.
De voorzitter:
Laten we een rondje vragen over de privacy doen.
De heer Dibi (GroenLinks):
Ik dank de minister dat hij het verzoek van de Kamercommissie honoreert om het College bescherming persoonsgegevens advies te laten uitbrengen over de privacy. Maar wordt de invoering van de wereldvreemde wietpas daarmee uitgesteld totdat het advies er is?
De minister zegt dat de registratie een zaak is tussen ondernemer en leden. Dat klopt niet. Het is namelijk een verplichte registratie, die opgelegd is door de overheid. Wat mag er geregistreerd worden en wat niet? Lopen gebruikers kans op strafrechtelijke vervolging als zij geregistreerd zijn?
Minister Opstelten:
De invoering wordt niet uitgesteld totdat het advies binnen is. Wij vonden het advies zelf niet nodig, maar hebben dit op verzoek van de Kamercommissie gevraagd, per ommegaande. Er bestaat echter geen aanleiding om met de invoering te wachten.
De heer Dibi vraagt ook wat er gemeld moet worden. De clubpas als zodanig is niet zo essentieel, maar de ledenadministratie wel. Hierdoor kun je controleren of er geen buitenlanders etc. lid zijn. De drie gegevens die worden geregistreerd zijn de naam, de geboortedatum en de postcode of de woonplaats. Wij vinden het heel acceptabel dat deze gegevens gecontroleerd kunnen worden. Het gaat er daarbij niet om wie de gecontroleerde is, maar om de vraag of deze voldoet aan de voorwaarden, namelijk dat hij meerderjarig is en geen buitenlander.
De heer Dibi (GroenLinks):
Ik wil straks terugkomen op de wietpas. Mijn vraag gaat over de privacy. Stel dat het College bescherming persoonsgegevens ernstige privacybezwaren maakt tegen de registratie, omdat deze een enorme inbreuk betekent op de persoonlijke levenssfeer, met grote maatschappelijke en misschien ook wel strafrechtelijke gevolgen voor mensen die geregistreerd zijn. Staat het kabinet open voor argumenten, ook van het College bescherming persoonsgegevens? Of moet de wietpas er hoe dan ook komen op 1 mei?
Minister Opstelten:
Dat laatste is wel mijn inzet. Daar moet ik eerlijk over zijn. Wij zien geen argumenten waarom het niet zou kunnen. Wij vonden echter dat wij zonder enige aarzeling moesten voldoen aan uw verzoek om advies. Dat advies hebben wij meteen gevraagd. Ik denk dat een als-danredenering niet past.
Laten we met elkaar het advies afwachten. Dat helpt namelijk.
Mevrouw Bouwmeester (PvdA):
Het is heel teleurstellend dat de kop uit De Pers vanmorgen waarin het kabinet “Ik luister lekker toch niet” zegt, wordt bevestigd door de minister. De minister zegt namelijk dat het hem helemaal niet uitmaakt met wat voor rapport het College bescherming persoonsgegevens komt, omdat hij toch lekker doorgaat. Dat is dus een signaal aan de Kamer dat zij het maar lekker moet uitzoeken, omdat de minister er niet naar luistert. Dat vind ik heel erg. Op het moment dat de minister tegelijkertijd zegt — en ik kom nu tot mijn vraag — dat allerlei toezichthouders toegang hebben tot die informatie, zegt de minister dan tegen de mensen in het land: zoek het maar uit, ik ga vrolijk door en ik luister lekker toch niet? Wij weten immers dat er heel veel consumenten zijn die helemaal niet geregistreerd willen worden.
Minister Opstelten:
Was dat een vraag?
De voorzitter:
Ja.
Minister Opstelten:
Ik luister de hele middag, natuurlijk. Ik luister wel. Dit beleid is natuurlijk tot stand gekomen door veel te luisteren, door veel te praten met werkelijk iedereen en door uiteindelijk de koers te zetten waarop we het gaan doen. Ik heb de Kamer daarover vele malen geïnformeerd per brief. Wij hebben het beleid van tijd tot tijd bijgesteld in fasering, aantallen en effectuering. We zeggen nu dat het doorgaat en dat het op de wagen staat. We hebben in de eerste termijn gevoeld dat er een meerderheid voor is en dat er steun voor is in de Kamer. Er is ook kritiek en dat scherpt ons aan. Natuurlijk luisteren wij dus naar iedereen. Dat is duidelijk, maar ik vind niet dat de vraag wat ik ga doen als dat advies komt, gepast is. Ik ben eerlijk en ik zeg dat wij het advies niet nodig vonden, maar het wel hebben gevraagd. We zetten dit dus door.
Ook kan ik nu de politiecapaciteit precies aangeven.
De voorzitter:
Laten we eerst deze vraag even afmaken.
Mevrouw Bouwmeester (PvdA):
Ik concludeer dat het kabinet zegt dat het gewoon doorgaat, wat er ook maar in dat advies staat. Vroeger stond de privacy van mensen nog hoog in het vaandel, maar bij dit kabinet blijkbaar niet. Daarnaast blijft het in dit debat dweilen met de kraan open, omdat we niets doen aan het werkelijke probleem. We reguleren de teelt namelijk niet, er zijn te weinig agenten en verder gaat het kabinet zijn gang. Daarom vraag ik mij als Kamerlid af waarom wij hier eigenlijk nog een debat voeren, als het kabinet alleen zijn eigen beleid gaat uitvoeren.
Minister Opstelten:
Het viel mij inderdaad op in de bijdrage van mevrouw Bouwmeester dat zij voortdurend zei dat het dweilen met de kraan open is. Ik vraag haar om ook naar mij te luisteren, want dat is het niet. We zijn natuurlijk niet gek. Je kunt het niet eens zijn met de regulering en met de achterdeur, maar het is niet dweilen met de kraan open. Dat is het in feite totaal niet. Wij zorgen namelijk voor extra politiecapaciteit. Er is overeenstemming met de burgemeesters. We gaan het inperken in plaats van uitbreiden. Dan zou het namelijk dweilen met de kraan open zijn.
Dit is een goed moment om aan te geven wat de tijdelijke capaciteit is die is gevraagd en die beschikbaar is gesteld.
De heer Van der Ham (D66):
Nee hoor, er zijn nog wat privacyvragen.
De voorzitter:
Mijnheer Van der Ham, u hebt het woord nog niet.
De heer Van der Ham (D66):
Stel dat we het gaan invoeren zoals de minister dat gaat doen, dan hebben we nog steeds de coffeeshop, die zich in een criminogene sfeer begeeft. De achterdeur is namelijk nog niet gereguleerd, want dat wil de minister zo houden. Er is straks informatie beschikbaar van mensen die blijkbaar cannabis gebruiken. Er zijn bepaalde vakken en banen waarbij je dan een probleem hebt met je werkgever, terwijl je helemaal niet een grootgebruiker hoeft te zijn. Dat kan een chantagemiddel zijn voor mensen die daarvan misschien niet aan de voordeur maar aan de achterdeur gebruik willen maken. Ziet u dat dilemma?
De voorzitter:
Ziet de minister dat dilemma?
Minister Opstelten:
In dit kader zie ik dat dilemma totaal niet. Nee, een gebruiker heeft een vrije keus. Daar zijn wij voor, want anders zouden wij dat nog verder inperken of verbieden.
De gebruiker weet wat hij doet. Hem zal niets aangedaan worden. Hij moet alleen voldoen aan de spelregels voor het lidmaatschap van de club en dan krijgt hij een prachtig clubpasje.
De heer Van der Ham (D66):
Met alle respect, maar ik vind het echt bijna pijnlijk worden dat de minister niet ingaat op geschetste problemen die zich kunnen voordoen. Ik ga even mee met de minister in zijn geschetste beeld. Je staat geregistreerd als lid van een cannabisclub. Met andere woorden, je staat geregistreerd als gebruiker. Dat kan een problematisch gebruiker zijn, maar ook een recreatieve gebruiker die een keer in de zoveel tijd cannabis gebruikt. In beide gevallen moet je je registreren. Mensen die kwaad in de zin hebben en die in de omgeving van de coffeeshop verkeren, kunnen redelijk eenvoudig achter gegevens komen, want de achterdeur is niet gereguleerd. Hoe is de bescherming van gegevens geregeld in het systeem? Hoe gemakkelijk wordt het om in een computer in te breken? Dat is ingewikkeld. Het zijn zaken waar je mensen wellicht mee kan chanteren. Dat kan een probleem worden. Ik heb het nog helemaal niet over de vraag van de wenselijkheid, die al door anderen is aangestipt. Als we het gaan doen, hoe borgt de minister dan dat mensen niet op grond van hun registratie in de problemen komen doordat ze gechanteerd worden?
Minister Opstelten:
Het is allereerst de eigen verantwoordelijkheid van de mensen en van niemand anders of ze lid worden van een besloten club. Dat is elders ook zo. We hebben het hier, vanwege het specifieke karakter van een gedoogsituatie, gereguleerd, op een heel beperkte manier. Daar wordt toezicht op gehouden. Twee partijen nemen daar kennis van: de eigenaar van de coffeeshop — dat is fair — en de toezichthouder, die zijn verplichtingen en professionele kwaliteiten daarin heeft. Ik zie het dilemma niet. Dat was de vraag. Anders hadden we er iets aan moeten doen.
De voorzitter:
Mijnheer Van der Ham, tot slot.
De heer Van der Ham (D66):
Garandeert de minister dat je vanwege het enkele feit dat je lid bent van een coffeeshop niet juridisch in de problemen komt? Staat hij ervoor garant dat dit op zichzelf niet een feit is dat tegen je gebruikt kan worden in een strafproces of waar dan ook? Anders hebben we namelijk een probleem.
Minister Opstelten:
Het punt, as such, dat je lid bent van een coffeeshop, kan niet tegen je gebruikt worden in een strafproces. Ik kan niet garanderen wat er met iemand gebeurt. Dat is zijn eigen verantwoordelijkheid. Dat zal de heer Van der Ham met mij eens zijn. Door het feit dat je lid bent van een club, kun je niet strafrechtelijk in de problemen komen. Totaal niet. Dat standpunt delen wij.
De heer Van der Steur (VVD):
Ik heb behoefte aan wat scherpte en duidelijkheid na de inbreng van een aantal leden van deze Kamer. Dat betreft het privacypunt. Ik zie het toch goed dat elke coffeeshophouder bij zijn eigen registratie van leden moet voldoen aan de in Nederland bestaande privacywetgeving, die ervoor zorgt dat aan alle voorwaarden is voldaan die horen bij een registratie van persoonsgegevens? Zie ik dat goed?
Minister Opstelten:
Het antwoord is ja.
De heer Van der Steur (VVD):
Zie ik dan ook goed dat er nu al sprake van is dat mensen zich moeten legitimeren met hun eigen legitimatiebewijs en dat dit gecontroleerd wordt door de coffeeshophouder? Ik heb zelf gezien en ben er blij om dat er coffeeshophouders zijn die een registratie bijhouden van de hoeveelheid drugs die iemand koopt in zijn bedrijf. Waarom? Omdat dit de volksgezondheid ten goede komt. Dat is een zelfgekozen uitvoering van de AHOJ-G-criteria. Wat hier wordt voorgesteld, is toch helemaal niets nieuws? Er komt alleen bij dat het een verplichting is. Dat zie ik toch goed?
Minister Opstelten:
Dat laatste is inderdaad de aanvulling. Het is een verplichting. Nogmaals, bij het College bescherming persoonsgegevens dient de wijze van verwerking van de persoonsgegevens te worden gemeld door de coffeeshophouder. Dat geeft een waarborg van kwaliteit.
De heer Van der Steur (VVD):
De minister noemde zojuist een aantal van 2000 leden. Daarover heb ik in eerste termijn een vraag gesteld. Er zijn namelijk nogal wat gemeenteraadsfracties die daar specifiek vragen over stellen. Theoretisch zou het maximale aantal leden van de bestaande coffeeshops kleiner kunnen zijn dan het aantal gegadigden. Het kan toch niet zo zijn dat een uitvloeisel van dit beleid is dat er meer coffeeshops komen in zo’n stad als we het criterium van de 2000 leden invoeren? Zie ik het goed dat dit in ieder geval niet de intentie is van dit beleid?
Minister Opstelten:
Dat is nadrukkelijk niet de intentie van dit beleid.
De heer Elissen (PVV):
Ik heb nog een vraag over de privacy. Veiligheid is voor ons belangrijk, maar privacy ook. Begrijp ik de minister goed als ik zeg dat zowel de Wet bescherming persoonsgegevens als het College bescherming persoonsgegevens alert zal zijn als door de coffeeshophouder bij de clubpas niet wordt gekeken naar doelbinding en naar voldoende waarborgen voor de privacy van mensen en dat er, als sprake zou zijn van het ongebreideld ter beschikking stellen aan derden van die gegevens, desnoods sprake kan zijn van een last onder dwangsom? Heb ik dat goed begrepen?
Minister Opstelten:
Bij dat laatste kan ik niet zo veel bedenken. In ieder geval zijn er wel randvoorwaarden waaraan de administratie en de ledenadministratie moeten voldoen. Daarop zal gecontroleerd worden door de politie.
De heer Elissen (PVV):
Ik begrijp in ieder geval dat degene die toezicht houdt, of dat nu de gemeente is of de politie, uitsluitend bekijkt of iemand ingezetene is en achttien jaar is. De gegevens worden dus niet zomaar aan anderen ter beschikking gesteld. Als dat zo is, is voor ons de privacy voldoende gewaarborgd.
Minister Opstelten:
Uiteraard is dat absoluut een randvoorwaarde. Als een coffeeshophouder daar niet aan voldoet, dan overtreedt hij de spelregels en gaat zijn zaak dicht.
Ik vervolg mijn betoog. We hebben uitvoerig gesproken over de politiecapaciteit. Ik kan daar heel kort over zijn. De politieregio’s Zeeland en Brabant-Noord hebben aangegeven de inzet vanuit de eigen capaciteit op te kunnen en willen vangen. Tijdelijke capaciteit is gevraagd door, en wordt door mij beschikbaar gesteld aan Limburg-Noord en Limburg-Zuid, te weten 24 fte, Midden en West Brabant, te weten 15,8 fte, en Brabant Zuid-Oost, te weten 8 fte. Dit zijn geen aantallen per gemeente, want de korpsen hebben regionale handhavingsplannen opgesteld.
De heer Van der Ham, de heer Dibi en mevrouw Kooiman hebben gesproken over het waterbedeffect en over illegale handel. Is er een internationaal communicatieplan? Recente ervaringen in Bergen op Zoom en Roosendaal laten zien dat het overgrote deel, namelijk ruim 90%, van de buitenlandse drugstoeristen daar wegblijft. Ook is nauwelijks sprake geweest van een waterbedeffect. Dat laatste is ook bewerkstelligd door strikt te handhaven en drugstoeristen te weren. Ik ben dan ook niet bang dat omvangrijk wordt gevlucht in het illegale circuit. De grootste prioriteit in de handhaving ligt bij het voorkomen van illegale handel en het tegengaan van drugstoerisme. In dit verband ligt er een degelijk communicatieplan met een internationaal aspect, gebaseerd op de positieve ervaringen elders. Mocht er illegale straathandel ontstaan, dan zullen de effecten direct worden aangepakt. Politie, OM en bestuur zullen adequaat optreden. Ik heb hierover met alle betrokken partijen heldere afspraken gemaakt.
De heer Elissen (PVV):
Ik heb een vraag ter verduidelijking. Zijn de zojuist door de minister genoemde cijfers de cijfers van de huidige, nog bestaande regio’s of van de komende decentrale tien eenheden?
Minister Opstelten:
Het zijn de cijfers van de huidige, bestaande regio’s. Die regio’s gaan daarover. Wel heb ik Noord- en Zuid-Limburg bij elkaar gevoegd, omdat dit over Venlo en een aantal steden in Zuid-Limburg gaat. Die hebben dit met elkaar zo afgesproken. Het wordt verder nog aangevuld vanuit onder andere de KLPD en de KMar. Het is gewoon zo: deze organisaties krijgen wat ze nodig hebben. Als blijkt dat dit niet voldoende is, dan wordt er meer geleverd. Men krijgt wat voldoende is. We zullen ervoor zorgen dat de illegale handel van de straat blijft.
De heer Elissen (PVV):
We weten allemaal dat die bendes nationaal en internationaal opereren. Ik neem aan, als ik de minister goed begrijp, dat zodra er elders in Nederland een nieuw zwaartepunt ontstaat, er flexibel bij elkaar geleend wordt en er flexibel extra inzet wordt geleverd.
Minister Opstelten:
Dat is inderdaad de bedoeling. Zo zit het in elkaar en zo zal het worden gevolgd.
De heer Dibi (GroenLinks):
De minister zegt dat hij gaat leveren wat nodig is voor de strijd tegen de illegale straathandel, die veroorzaakt gaat worden door het beleid van deze minister. Hij noemt 24 fte voor Noord- en Zuid-Limburg, 15,8 fte voor Midden- en Zuid-Brabant en 8 fte voor Brabant-Zuidoost. Ten koste waarvan gaat dat? Wat gaan die fte’s minder doen? En waar blijven al die andere regio’s? Amsterdam, Utrecht, Den Haag en Rotterdam hebben ons een brief geschreven waarin zij hun grote zorgen uiten over de illegale straathandel en over het feit dat de jongeren in de handen van de dealers worden gedreven.
Minister Opstelten:
Dit gaat niet ten koste van wat dan ook. We hebben een politiesterkte van in totaal 49.500 fte, een de heer Dibi bekend aantal, waarover hij vaak en graag spreekt. We hebben gezegd dat dit er gerust en goed bij kan. Het kan ergens vanaf en dat gaat dan naar die regio’s toe. Eigenlijk gebeurt dit elke dag. Dat is het verlenen van bijstand. Dat kan dus. Verder lever ik nog extra vanuit de KLPD en de KMar. Het kan nodig zijn om meer te doen. Dat doen we in Brabant trouwens al een hele tijd, met de B5. Ten aanzien daarvan heeft de heer Dibi genoegen genomen met de door mij ook al eerder aangehaalde zinsnede “men krijgt wat nodig is”. Dat werkt gewoon.
De heer Dibi (GroenLinks):
Hoe meer ik hoor, hoe wereldvreemder deze minister op mij overkomt. Ik weet niet of de minister het doorheeft, maar agenten zijn massaal aan het protesteren, omdat er volgens hen niet nog even iets bij kan, zoals de minister dat zojuist zo gratuit zei. Ik stel mijn vraag nogmaals. Er zijn 49.500 agenten in Nederland, van wie er 500 animal cops zijn. Dan komen we dus op 49.000 agenten. Die hebben heel veel prioriteiten, van kinderporno tot illegalenjacht.
Waar worden die fte’s weggehaald? Ten koste waarvan wordt dit werk gedaan? Wat wordt er minder gedaan? Verder zou ik willen weten of de G4 er capaciteit bij krijgt.
Minister Opstelten:
Met de gemeenten zijn afspraken gemaakt. Het gaat niet ten koste van andere activiteiten en prioriteiten, zoals ik al aan de Kamer heb laten weten. Dit is bovendien tijdelijk. Meer dan iets tijdelijks is ook niet nodig. Dit gebeurt wel vaker in het land. De aantallen zijn te overzien. Wat ik overigens veel belangrijker vind dan de aantallen, is de kwalitatieve beoordeling van de operationele plannen. De aantallen als zodanig vormen niet zo’n groot probleem; dat blijkt hier ook. De kwaliteit en de toetsing zijn veel belangrijker. Gelukkig hebben we daar met elkaar heel goede operationele plannen voor gemaakt. Ik heb daar, net als de lokale driehoek, veel vertrouwen in.
Mevrouw Bouwmeester (PvdA):
De minister zegt dat er genoeg politie is en dat er dus best wat geschoven kan worden. Ik ben afgelopen vrijdagavond mee geweest met de politie in Rucphen en daar werd me duidelijk dat ze nu al te weinig mensen hebben. Ze zitten hier ook met een afvaardiging op de publieke tribune. Hun probleem wordt nog eens vergroot door het kabinetsbeleid. Eigenlijk zegt de minister tegen deze agenten daar in het midden op de tribune, dat zij meer moeten doen met minder mensen. Die rekensom maakt de minister. Wat wil hij dat deze agenten gaan doen? Moeten zij pasjes controleren in plaats van boeven pakken?
Minister Opstelten:
Ik concentreer mij even op dat laatste, want anders hebben wij het over heel andere zaken. Het controleren van de pasjes en de ledenadministratie is het normale domein van de politie ter plaatse, ook nu. Dat zal de politie wat minder moeten doen, omdat er minder coffeeshops zullen zijn of omdat ze in ieder geval kleiner worden. De politie wordt wat dat betreft dus ontlast. De politie heeft hierin echter een belangrijke taak. Het handhaven van de openbare orde is immers een hoofdtaak. Straks krijgt men op dat vlak veel minder te doen, omdat de buitenlandse drugstoeristen bijvoorbeeld niet meer naar Maastricht, Venlo of andere gemeenten zullen komen. Dit zal een enorme ontlasting zijn. Wij moeten echter ervoor zorgen dat er in een korte periode wat extra mankracht is — de politie doet dit graag, ook als prioriteit — om te voorkomen dat dit in de eerste maanden wel een extra belasting zal zijn. Het gaat hierbij om overzichtelijke aantallen. Ik herhaal bovendien dat het in dit verband niet zozeer over de aantallen gaat, maar vooral over de kwaliteit. Het gezag heeft dit gevraagd en ik geef dat.
Mevrouw Bouwmeester (PvdA):
Ik was net vergeten om de minister een compliment te maken voor het snelle verstrekken van de cijfers. Vervolgens concludeer ik wel dat er dus geen extra agenten komen en dat de agenten uit Rucphen en omgeving onder anderen gewoon pech hebben. Zij krijgen namelijk geen extra capaciteit, maar wel meer problemen. Ik heb de minister bovendien niet gehoord over de G4. Die gaan waarschijnlijk erop achteruit. In Amsterdam zullen er namelijk heel veel agenten moeten worden ingezet om de straatdealers aan te pakken, omdat de coffeeshops worden gesloten voor grote hoeveelheden toeristen die op dat gebied nu helemaal geen overlast veroorzaken. Sterker nog, het kabinet veroorzaakt daar een probleem.
Minister Opstelten:
Zoals mevrouw Bouwmeester weet, beginnen wij eerst bezuiden de rivieren. Daar concentreren wij ons op. Daarna gaan wij boven de rivieren aan de slag. Er is heel goed overleg met de steden boven de rivieren, maar wij gaan eerst eens even oefenen bezuiden de rivieren. Daar is dit hele verhaal namelijk begonnen. Daar speelt het drugstoerisme een rol. Dat speelt natuurlijk ook in Amsterdam, dat weet ik. Ik heb daarover dan ook goed overleg met de burgemeester van Amsterdam. Wij zullen daar later op terugkomen.
Mevrouw Kooiman (SP):
Als ik het cijferlijstje van minister Opstelten zie, kan ik alleen maar concluderen dat wij eigenlijk niet zo heel veel politieagenten erbij krijgen. De gemeente Breda gaf gisteren aan dat zij eigenlijk graag tien politieagenten erbij wil. De minister honoreert dat verzoek echter niet.
Minister Opstelten:
Ik ken de regio Midden- en West-Brabant toevallig, omdat ik gedurende een korte periode in Tilburg een functie heb bekleed. Breda ligt ook in die regio. Midden- en West-Brabant, Tilburg en Breda dus, krijgen 15,8 fte. Ik kan er niet veel meer van maken. Dit is wat nodig is. Laten wij het daar nu bij houden.
Mevrouw Kooiman (SP):
Dit is niet hetzelfde als wat de gemeente Breda zegt. Zij zegt dat er voor Breda alleen al tien extra agenten nodig zijn om überhaupt het reguliere werk van de agenten zelf te kunnen doen. Laten wij wel wezen: naast pasjes controleren, wat de agenten nu niet hoeven te doen, maar straks wel, moeten zij ook alle straatdealers bij de scholen weghouden. Het lijkt mij dus nogal logisch dat daar extra capaciteit naartoe moet, bovenop de bestaande capaciteit die wij met de nationale politie hebben afgesproken.
Minister Opstelten:
Ik herhaal het. Ik concludeer dat at the end of the day, dus aan het eind van de dag, de politie erop vooruitgaat met het nieuwe coffeeshopbeleid, omdat men minder hoeft te doen. Dat is het argument op basis waarvan velen, onder anderen burgemeesters, dit beleid steunen. Dat is de kern. Dit beleid ontlast de politie. Vervolgens wil ik zeker weten dat wij in de overgangspositie — dat vind ik zelf ook heel belangrijk — niet het probleem in huis halen waarvoor mevrouw Kooiman bang is, dat mevrouw Bouwmeester vaak benoemt en waar ook de heer Dibi bang voor is.
Ik neem dat heel serieus. Daarom heb ik gezegd: maak plannen, geef aan hoeveel capaciteit je nodig hebt. Dat is op tafel gekomen. Wij hebben niet geprobeerd er iets van af te krijgen. Men krijgt het tijdelijk en wij doen het samen.
Mevrouw Kooiman (SP):
Ik kan alleen maar concluderen dat agenten straks naast hun reguliere werk pasjes moeten controleren, illegale straatdealers moeten opsporen en internetverkoop moeten aanpakken. Die taken komen erbij, omdat het allemaal verdwijnt in het illegale circuit. Ik vind het dan behoorlijk mager dat er 50 politieagenten worden vrijgemaakt, omdat dit bovenop het werk komt dat zij al moeten doen. Dat vind ik zeer zonde.
Minister Opstelten:
Ik wil toch nog een poging doen om mevrouw Kooiman te overtuigen, want het is echt niet waar dat door dit beleid veel meer capaciteit van de politie nodig is. Het wordt minder, maar ik concludeer nog niet dat het minder is. Er gaat niets van de sterkte af. Men krijgt gedurende een korte periode, een redelijke periode, extra. Is dat niet voldoende, dan krijgt men nog meer. Het gaat om het resultaat: geen illegale handel op straat, geen verplaatsing vanuit de coffeeshop naar de straat. Van het begin af aan moet je daar scherp en duidelijk in zijn.
De heer Van der Ham (D66):
Het waterbedeffect is een belangrijk punt in het drugsdebat. Is het probleem in steden, bijvoorbeeld de verkoop aan minderjarigen, nu voornamelijk een probleem door de verkoop door coffeeshops? Of is het vooral een probleem door de verkoop door illegale wietdealers op straat? Uit onderzoek blijkt dat het vooral het laatste is. Coffeeshops verkopen niet aan minderjarigen; dat komt nauwelijks voor. Was het ook maar zo in de normale horeca. Bevestigt de minister dit?
Ziet de minister het volgende gevaar? Als een coffeeshop maar 2000 klanten mag hebben, wil hij natuurlijk de klanten hebben die het meeste afnemen en daar elke week of misschien wel dagelijks iets kopen. Dan heeft hij omzet. Mensen die bijvoorbeeld een keer in de zoveel tijd iets willen gebruiken, zal hij liever niet onder zijn clientèle hebben: liever iemand die veel uitgeeft dan minder. Dan is er toch een incentive voor gebruikers om meer illegaal te kopen? Ziet de minister dat dilemma?
Minister Opstelten:
Ik ben het eens met de heer Van der Ham dat in grote lijnen coffeeshops die deugen en die zich aan de voorwaarden houden, scherp letten op minderjarigen. Dat is ook mijn ervaring uit het verleden. In een aantal steden krijgt men direct de rode kaart, als er een overtreding wordt geconstateerd. Daar geldt een zerotolerancebeleid. Ik ben het ermee eens dat de handel op straat daar een probleem is. Die moet je dan ook aanpakken. Dat vind ik de winst van dit beleid. Dat is niet ideologisch ingegeven, maar het is echt de bedoeling om twee dingen voor elkaar te krijgen, namelijk dat het rustiger wordt op straat doordat je het toerisme buiten de poort houdt en dat je de straathandel tegengaat. Daarom heeft de politie die operationele plannen opgesteld met nieuwe technieken.
2000 is een grens. Wij stellen die grens later definitief vast, want men moet afbouwen. Het is in sommige steden zo uit de hand gelopen dat men veel te grote coffeeshops heeft, dus dat moment moet er komen. Uit mijn hoofd zeg ik dat het ingaat per 1 januari 2014. Dan moet het definitief zijn. Wij moeten ervoor zorgen dat het heel goed loopt, dat het goed gereguleerd is en dat het netjes gebeurt.
Er is nog wel een weg te gaan. Natuurlijk, het is afbouw van groot naar kleiner.
De heer Van der Ham (D66):
Over het eerste zijn wij het eens: straathandel moet je aanpakken, alleen al om de markten gescheiden te houden. Je kunt boven de 18 wel cannabis kopen, maar geen andere drugs, zelfs geen alcohol. Dat is een goed beleidspunt en dat moeten we zo houden. Op straat heb je die garantie niet, integendeel. Daarover zijn we het dus eens. Ik ben ook blij dat de minister erkent dat het gedoogbeleid — ik kijk even naar de heer Çörüz — succesvol is, zeker op dat punt. Dat hebben we goed gedaan in Nederland. Dat zegt trouwens ook de commissie die ons daarover heeft geadviseerd.
De minister gaat echter een beetje om het tweede punt heen, terwijl dat een heel wezenlijk punt is. Als je nog maar clientèle van 2000 mensen hebt, wil je nog wel je omzet halen. Als iemand een keer in de zoveel tijd en dus heel spaarzaam een joint rookt — dat vinden wij natuurlijk prachtig, want als je het doet, doe het dan in ieder geval niet zo vaak — is dat voor de coffeeshophouder niet zo aantrekkelijk. Er kan een soort selectie komen, bijvoorbeeld dat grootgebruikers een pasje krijgen en de anderen te horen krijgen dat het vol zit. Hoe wil de minister voorkomen dat de incidentele gebruiker naar de straat wordt verbannen, omdat hij het daar een keer in de zoveel tijd wel kan krijgen?
Minister Opstelten:
Daarom is het heel goed dat burgemeesters zich hierachter scharen. Ook al zijn ze het niet allemaal eens met het beleid, zij steunen het om die reden. Ik vind het fair om dat zo te regelen en ik vind het heel belangrijk dat zij waarborgen dat dit niet gebeurt. Het is natuurlijk ook een kwestie van toezicht. Zo groot zijn die steden ook niet en daar zijn de signalen zo helder en zo duidelijk aan te geven dat kan worden ingegrepen als dit soort misstanden plaatsvindt.
De heer Van der Ham (D66):
Er zit niet alleen een misstand in dat zij uiteindelijk op straat zijn. Wij zijn ook tegen straathandel en wij willen niet dat iemand daarheen gaat en wat koopt. Daar zijn we het over eens. Ik heb het echter over degene die een keer in de zoveel tijd, bijvoorbeeld een keer in het jaar, een joint wil kopen maar geweigerd wordt omdat de club vol zit. Wij willen niet dat er een pervers effect in het systeem zit en hij alleen maar naar de straat kan gaan of het op een andere manier moet betrekken. Ik ben geen voorstander van de grens van 2000, maar als die wordt ingevoerd, moet ervoor worden gezorgd dat de individuele gebruiker die ook qua volksgezondheid de minste problemen geeft, wel gefaciliteerd blijft worden via een coffeeshop en geen full-swing lidmaatschap hoeft aan te gaan.
Minister Opstelten:
Dat wil ik toezeggen, want daar ben ik ook voor. Je moet op dat moment waarborgen hebben. We houden het open voor de mensen die uiteindelijk toch niet zonder kunnen, maar er is een grens van 2000. Ik wil niet dat door heel harde commerciële belangen de poort wordt gesloten voor degenen die iets minder vaak komen. Ik zal dat punt van de heer Van der Ham in het verhaal en het systeem van de 2000 inbrengen.
De heer Elissen (PVV):
Ik wil het toch enigszins nuanceren, want het beeld wordt geschetst alsof wij dankzij de coffeeshop een scheiding der markten hebben gerealiseerd. De realiteit is natuurlijk dat wij al tientallen jaren poly-drugsgebruik hebben. Men gebruikt alles door elkaar heen en alles is ook overal beschikbaar. Natuurlijk tolereren we welwillende coffeeshops, maar al jarenlang komt men naast die coffeeshop op allerlei manieren aan alle soorten drugs. Ik ben dus niet zo bang voor toename van de straathandel. Is de minister het met mij eens dat we niet dankzij die coffeeshops een scheiding der markten gerealiseerd hebben? Dan hadden we volgens mij geen poly-drugsgebruik gehad.
Minister Opstelten:
Dat is natuurlijk niet het geval. Wel moeten we nu precies opereren ten aanzien van de coffeeshops. Dat is lastig, want dat is een aantal jaren niet gebeurd. Daarom zitten we op dit punt dat we het terugdrukken. Vervolgens moet je de handel op straat aanpakken. Daar zijn we het allemaal mee eens. Dat is de winst van deze situatie. Het is niet anders. Er is duidelijk aangegeven wat wel en niet kan in de coffeeshops.
Over het afstandscriterium heb ik al het nodige gezegd. De eerste stap is de invoering van het afstandscriterium per 1 januari 2014.
Per die datum zal de minimale afstand tussen coffeeshop en een school voor voortgezet of middelbaar beroepsonderwijs voor scholieren jonger dan achttien jaar ten minste 350 meter moeten zijn. Ik vind het van groot belang dat eerst de meest vatbare groep wordt beschermd tegen het gebruik van en de blootstelling aan softdrugs. In deze kabinetsperiode zal ik daarna maatregelen treffen om het afstandscriterium uit te breiden tot de basisscholen; dat gebeurt dus na 1 januari 2014.
De heer Van der Ham (D66):
Daarnet heeft de minister gezegd dat de coffeeshops zich uitstekend houden aan die leeftijdsgrenzen. Daar zit het punt dus niet. Het is niet zo dat in steden minderjarigen massaal in coffeeshops zitten, al zou de school ernaast staan. De minister heeft dat net bevestigd. Zo’n afstandscriterium is daar in die zin niet voor nodig. Er zijn ook gemeenten die de coffeeshops uit het zicht willen halen. Dat zou nog een ander argument kunnen zijn. Je wilt het per slot van rekening ook niet boven de achttien aanmoedigen. Dan gaan de coffeeshops bijvoorbeeld pas om vier uur open. Dat doet men bijvoorbeeld in Leiden. Er is dus lokaal maatwerk. In Amsterdam is er op het Leidseplein de grote coffeeshop The Bulldog. Daarmee hebben de lokale scholen de afspraak gemaakt dat er geen enkele leerling, ook niet van boven de achttien, binnen mag. Dat soort lokaal maatwerk is fantastisch. Heel veel scholen en gemeentebesturen zeggen: laat ons dat lokaal uitzoeken. Wij moeten handhaven op die achttien. Wat mij betreft gebeurt dat keihard. Wat dat betreft staan wij schouder aan schouder met de minister. Maar lokaal moet men bekijken hoe men het het beste in het vat kan gieten. Die 350 meternorm is helemaal niet constructief. Is de minister bereid om met de G-4, maar ook met de andere gemeentes, te kijken naar lokale oplossingen om tot hetzelfde resultaat te komen?
Minister Opstelten:
Ik ken de situatie van de G-4 als geen ander, net als ik de situatie in het zuiden en aan de oostgrens ken. Dat zijn de kernpunten. Ik ben altijd een erg groot voorstander geweest van die afstand, te beginnen bij het voortgezet onderwijs. Vervolgens moet het verder worden teruggedrongen. Het gaat gefaseerd, ik kan niet alles tegelijk, want dan gaat het kapot. Ik ben niet tegen de coffeeshops als zodanig binnen de grenzen die wij nu aangeven. Gemeenten moeten daarin duidelijkheid krijgen. Dat werkt goed uit. Nu wij met een duidelijk en goed gestuurd beleid komen, zeggen de gemeenten: oké, wij gaan het doen. De gemeenten begrijpen het. Zij voelen de steun van het kabinet en van enkele ministers, omdat zij geholpen worden om dit voor elkaar te krijgen. Om het lokaal autonoom volstrekt vrij te laten, iets wat mij in principe zeer zou moeten aanspreken, vind ik geen goed idee. Ik denk dat gemeenten guidance nodig hebben om de grenzen aan te geven. Daarom staat dat ook in onze brieven.
De heer Van der Ham (D66):
Dat is inderdaad een herhaling van wat in de brieven staat, maar ik heb gezegd dat er lokaal effectief beleid wordt gevoerd. Dat sorteert het effect dat de minister graag wil, namelijk minderjarigen uit de coffeeshop, geen dingen eromheen, geen vriendjes die het doorverkopen. Dat soort dingen willen wij geen van allen. Er zijn voorbeelden van grote steden die dit organiseren en die dit effect behalen. Daar hebben die gemeenten de 350 metergrens niet voor nodig. Ik vraag de minister om in te gaan op de G-4, die vraagt om lokaal maatwerk. Het afstandscriterium is in Rotterdam toegepast, de stad waar de minister vroeger burgemeester was. Uit de evaluatie bleek dat dat geen effect heeft gesorteerd. Andere zaken hebben daar wel effect gesorteerd.
Minister Opstelten:
Oké, het is belangrijk om daarnaar te kijken. Natuurlijk is het niet zo dat wij niet luisteren en kijken naar de effecten van het beleid in steden of daarbuiten. Dat gaan we natuurlijk langs de lijnen die we aangeven met die steden bekijken en bespreken. Ik heb in het zuiden niets anders gedaan. We rukken op naar boven de rivieren om het met de andere betrokkenen te bespreken. Maar er moet wel worden aangegeven wat de koers is. De gemeenten willen daarin guidance hebben. Tot 2014 weet men dat we gaan kijken, en we gaan natuurlijk ook luisteren naar wat voor projecten men heeft uitgevoerd, wat de effecten zijn en hoe je daarop in kunt spelen. Natuurlijk doen we dat, maar ik ga niet van mijn lijn afwijken. Zeker de G-4 zou dat erg van mij tegenvallen.
De heer Van der Ham (D66):
De richting van de minister is: minderjarigen van wiet afhouden. Die richting delen wij. Ik probeer maar positief te duiden dat de minister vindt dat, als gemeenten kunnen aangeven dat hun beleid dat doel heeft, daar oor voor is bij de regering, zodat een gesprek mogelijk is. Als ik dat goed zie, dan is dat goed, want dan hebben we hetzelfde effect, maar dan wel lokaal maatwerk.
Minister Opstelten:
Oren zijn er altijd, maar binnen de guidance, de richting die ik aangeef. Ik zeg het niet voor niets.
De heer Van der Ham (D66):
Oren en ook bananen, hoor ik!
Minister Opstelten:
Hè?
De heer Van der Ham (D66):
Bananen die in oren zitten! Het is toch gek om niet te luisteren naar goede argumenten van een gemeente? Dan is uw toezegging toch helemaal niets waard?
De voorzitter:
Mijnheer Van der Ham, u had het woord nog niet.
Minister Opstelten:
Tot nu toe werkt dat buitengewoon goed, want we komen er in het maatwerk uit met alle gemeenten, en wij faciliteren de gemeenten bij het uitvoeren van ons beleid. Dat zal hier niet anders gaan dan bezuiden de rivieren.
De voorzitter:
Kort, mijnheer Dibi, en dan mevrouw Bouwmeester.
De heer Dibi (GroenLinks):
Het afstandscriterium leidt ertoe dat we in Amsterdam van 221 coffeeshops naar 36 gaan, in Rotterdam van 43 naar 7, in Utrecht van 14 naar 6 en in Den Haag van 38 naar 20. Vervolgens moet je ook nog een wietpas aanvragen. Maximaal 2000 leden. Wat denkt de minister dat al die recreatieve gebruikers gaan doen? Waar gaan ze heen?
Minister Opstelten:
Natuurlijk ken ik die cijfers. Eerst gefaseerd het voortgezet onderwijs, want dat vinden wij het meest belangrijk. Daarna neem ik maatregelen om naar het basisonderwijs te gaan. Wat die maatregelen precies zijn, moet ik natuurlijk bekijken. Dan gaat het om het effect van het beleid en waartoe dat leidt. Daar kom ik met posities aan die ik met de Kamer zal delen. Maar de Kamer en de gemeenten hebben recht op een duidelijke lijn.
De heer Dibi (GroenLinks):
Ik heb absoluut geen antwoord gekregen op mijn vraag. Als het afstandscriterium wordt doorgevoerd, zal sprake zijn van een drastische afname van het aantal coffeeshops. Heel veel ondernemers zullen werkloos worden, of ander werk moeten gaan zoeken. Waar gaan al die mensen die nu recreatief gebruiken volgens de minister heen?
Minister Opstelten:
Dat hoeft helemaal niet. We hebben natuurlijk tijd. Het kan ook zijn er ondernemers zijn die zeggen: dank voor de duidelijkheid, het werd tijd dat die er kwam, wij gaan ons ergens anders vestigen. Ik ken voorbeelden daarvan. Het zijn vaak heel goede ondernemers, die worden geconfronteerd met iets waardoor hun ondernemerschap even wordt gehinderd. Dat is een kwestie van tijd; over drie jaar zijn ze in de gelegenheid om elders hun positie in te nemen, binnen de spelregels die wij als overheid hebben gesteld. Ik maak me daarover minder zorgen dan de heer Dibi.
De heer Dibi (GroenLinks):
Ik stel nog één keer dezelfde vraag. De G-4-gemeenten hebben ons vandaag een brief gestuurd met een berekening van wat overblijft aan coffeeshops. Volgens de minister zijn dat goede ondernemers. In die coffeeshops wordt zelden een minderjarige aangetroffen. Toch een afstandscriterium bij scholen. Wat gaan al die recreatieve drugsgebruikers doen als ze niet meer bij de coffeeshops terechtkunnen? Alsjeblieft gewoon een antwoord van de minister.
Minister Opstelten:
Tot nu toe is dat gelukt. Ook in het zuiden hebben wij daarop heldere antwoorden gegeven. Nogmaals, het is een fasering. In de G4 geeft dat hier en daar een probleem, en dan met name in Amsterdam. We moeten goed overleggen over de oplossingen. Vandaar dat ik heb gezegd: na 2014 zullen we maatregelen nemen om dat te gaan doen. Welke dat zijn, moeten we nog bekijken. U hebt er recht op om te weten wat onze lijn is.
Mevrouw Bouwmeester (PvdA):
Het lijstje “ik luister lekker toch niet” begint vrij lang te worden in dit debat. Ik noem: er is onvoldoende politiecapaciteit; dat wordt genegeerd. De gemeenten hebben massaal de wietpas afgewezen; dat wordt genegeerd. Wat er ook uit het onderzoek van het CBP komt, het kabinet gaat gewoon door. Gemeenten vinden dat het afstandscriterium hun niet aangedaan moet worden, want er wordt een probleem veroorzaakt; het kabinet gaat gewoon door. De vraag is al door mijn twee collega’s gesteld, en ik ga haar nu voor de derde keer stellen: als je al die coffeeshops sluit, gaan de gebruikers naar het illegale circuit. Wat gaat de minister daaraan doen? Op welke wetenschappelijke basis is het afstandscriterium gebaseerd?
Minister Opstelten:
Ik vind het niet fair van mevrouw Bouwmeester dat zij telkens met dezelfde punten komt en zegt dat er niet geluisterd wordt. Op alle drie de punten is er geluisterd. Over het laatste punt zijn wij vandaag in debat. Ik herinner mij uit de bijdrage in eerste termijn van mevrouw Bouwmeester dat er onvoldoende politiecapaciteit is en dat het dweilen met de kraan open wordt. Ik heb gezegd dat er voldoende politiecapaciteit is en dat de zaak wordt aangepakt. Ik vind het jammer dat mevrouw Bouwmeester dan niet luistert.
Het laatste punt is dat het natuurlijk mijn inzet is om de handel op straat drastisch terug te dringen. Dat heb ik een- en andermaal gezegd. Daarover gaat het. Dat is de inzet en daarom doen wij dit. Wij doen het niet om de handel op straat uit te breiden, maar juist om die terug te dringen, los van het aspect dat blowen slecht is. Dat wil ik nog eens zeggen. De eerste grens, die van 250 meter, is al door vorige kabinetten ingezet. De gemeenten zijn daar al enigszins aan gewend en hebben die grens ook geëffectueerd. Wij hebben nu van die grens 350 meter gemaakt. Nu gaan wij het daadwerkelijk verder uitbouwen. Voor de gemeenten is dat niet iets heel nieuws. Mevrouw Bouwmeester zegt ook dat de gemeenten het niet willen. Ik heb gewoon overeenstemming bereikt met de burgemeesters. Ik ben daarin heel fair. Dat zijn de organen die erover gaan. Ik waardeer dat zeer in de burgemeesters. Het gaat immers niet altijd van harte, zo moet ik zeggen.
De voorzitter:
Tot slot, mevrouw Bouwmeester. Wij gaan een beetje voortmaken. Wij zijn nu al twee uur bezig en wij moeten het debat vandaag echt afronden.
Mevrouw Bouwmeester (PvdA):
De minister heeft gelijk. De gemeenteraden zijn massaal buiten spel gezet en de burgemeesters zijn gedwongen om mee te werken. Dat klopt. Mijn vraag is de volgende. Op het moment dat er zo veel coffeeshops in Amsterdam gesloten worden, zullen hun klanten voortaan bediend worden door de straathandelaren. Je creëert zo dus straathandel, die niet aangepakt kan worden. De minister zegt immers zelf dat hij in 2014 gaat nadenken over extra capaciteit in Amsterdam. Er wordt dus straathandel veroorzaakt, terwijl er geen extra agenten bij komen. Ik vraag mij af: denkt de minister dat iedereen spontaan stopt met blowen als er een afstandscriterium wordt ingesteld? Gaan wij ook alle terrassen sluiten waar mensen bier drinken? Zien drinken doet ook drinken, toch?
Minister Opstelten:
Dat is een zaak van het gemeentebestuur. Ik zou het zeker niet willen aanraden aan de G-4. Ik herhaal dat het mijn inzet is om de straathandel maximaal terug te dringen en de burgemeesters daarin te steunen. Ik geef alleen de lange lijn aan waarlangs wij werken. Tot 2014 het voortgezet onderwijs en daarna ook maatregelen voor het basisonderwijs.
De heer Elissen (PVV):
Een vraag voor alle duidelijkheid. De minister sprak van luisteren en oren. Dat werkt ook de andere kant op en veronderstelt dat ook de burgemeesters de oren goed openzetten. Nederland is twee uur in de breedte en drie uur in de lengte. Ik verkeer in de indruk dat de minister overeenstemming heeft bereikt met de VNG en dus met alle gemeenten. Zijn er signalen van burgemeester die niet gehoorzamen? Wat gaat de minister daar dan aan doen?
Minister Opstelten:
Ik heb geen enkel signaal daarover gekregen, van welke burgemeester dan ook. Burgemeesters hebben misschien wel een mening, maar zijn uiteindelijk bereid om mee te werken. Dat is mijn conclusie tot nu toe.
De heer Çörüz (CDA):
De lijn van de minister is heel verstandig. Als wij hier elke keer de mond vol hebben van preventie en wij die willen uitbreiden naar lagere scholen of naar basisscholen, gaat een aantal collega’s steigeren. Die maken zich kennelijk drukker over coffeeshops dan over de toekomst van de jeugd.
Ik wil de minister het volgende voorleggen …
De heer Van der Ham (D66):
Voorzitter. Ik heb een punt van orde, een persoonlijk feit.
De voorzitter:
Dat u een punt van orde hebt, betekent niet dat u, bam, meteen mag beginnen, mijnheer Van der Ham.
De heer Van der Ham (D66):
Daar hebt u gelijk in, voorzitter. Het is een persoonlijk feit.
De voorzitter:
Ik heb het idee dat de heer Van der Ham een punt van orde heeft.
De heer Van der Ham (D66):
Ja, exact. Ik heb grote moeite met de woorden van de heer Çörüz. Hij pakt een moral highground die hem helemaal niet past. Alle fracties in de Kamer zijn groot voorstander van harde handhaving van de grens van achttien jaar. Het blijkt dat ook coffeeshops die leeftijdsgrens goed handhaven. Als de heer Çörüz andere fracties die vraagtekens zetten bij de effectiviteit van voorgestelde maatregelen, neerzet als niet geïnteresseerd in de toekomst van de jeugd, vind ik dat schandelijk. Ik neem daar grote afstand van. Ik hoop dat hij dat erkent.
De voorzitter:
De heer Van der Ham heeft zijn punt gemaakt. Misschien wil de heer Çörüz daarop reageren.
De heer Çörüz (CDA):
Voorzitter, ik neem daar niets van terug. De heer Van der Ham en ik verschillen hierover van mening. Als hij wil opkomen voor de coffeeshophouder, mag dat. Ik kom op voor de scholen. Ik wil die coffeeshops niet in de buurt van scholen hebben. Dat is mijn punt en dat wil ik kenbaar maken.
Mijn vraag aan de minister is of ik hem goed heb begrepen. Hij begint met het voortgezet onderwijs en in deze kabinetsperiode komen de basisscholen erbij. Hij zei daar gelijk achteraan, in één adem, in het Zuiden en in het Noorden. Was dat gerelateerd aan die clubpas of ook hieraan? Ik zou dat laatste niet willen koppelen. Als wij uitbreiden naar basisscholen, moet dat in het hele land gebeuren.
Minister Opstelten:
Ik bedoelde het laatste. In die fase van de uitvoering van het beleid is er geen sprake meer van een onderscheid tussen het Zuiden en de rest van Nederland, want dan zijn wij overal begonnen.
De voorzitter:
Mevrouw Kooiman is de laatste die ik het woord geef in het betoog van de minister.
Mevrouw Kooiman (SP):
Verschillende collega’s hebben al gezegd dat coffeeshops goed handhaven. De consequentie van dit beleid is dat ongeveer de helft van het aantal coffeeshops moet sluiten. Waar moeten die coffeeshops dan heen, is mijn vraag aan de minister.
Minister Opstelten:
Het kan zijn dat zij moeten sluiten. Het kan ook zijn dat zij een plaats vinden in een andere gemeente in de regio. Daar moeten wij goed naar kijken. Een consequentie van het beleid kan immers zijn dat coffeeshops zich verplaatsen. Gemeenten hebben het daarover en vragen mij wat ik ervan vind. Ik zeg dan dat het in de eerste plaats hun eigen zaak is, dat het lokaal beleid is. Zij moeten opereren binnen de spelregels die wij opstellen.
Mevrouw Kooiman (SP):
Ik probeer het nog een keer, want ik vroeg waar zij dan heen moeten. Mijn grote zorg is dat zij worden verplaatst naar plekken waar totaal geen toezicht is vanuit de samenleving. Laten wij kijken naar het werkelijke probleem. Maar 1% van alle basisschoolleerlingen heeft misschien ooit een keer een trek van een blow genomen. Dat is dus niet zozeer een probleem. Mijn punt is dat het toezicht moet blijven bestaan op degenen die coffeeshops bezoeken, dat er sprake moet zijn van sociale controle. Is de minister dat met mij eens?
Minister Opstelten:
Daar ben ik het mee eens. Het kan dus niet overal. Er zijn gemeenten waar het niet past en zijn gemeenten waar het wel degelijk kan. Ook voorgangers van mij hebben al die grens van 250 meter gesteld, die nu gefaseerd wordt uitgebreid naar 350 meter. Het denken daarover is dus al eerder gestart. Dit beleid moet hier en daar geëffectueerd worden. Het is niet makkelijk. Het is niet iets wat je zomaar doet. Daarom nemen wij daar de tijd voor, faseren wij de invoering.
Mevrouw Kooiman (SP):
Ik ben bang dat ik nog geen antwoord heb gekregen op mijn vraag waar zij naartoe moeten. Ik heb mijn zorgen geuit. Ik zou graag van de minister de toezegging krijgen dat hij in elk geval in gesprek gaat met de VNG, om te voorkomen dat dit soort coffeeshops naar de randen van de gemeenten wordt verplaatst waar totaal geen toezicht is.
Minister Opstelten:
Ik voer hier natuurlijk overleg over met de burgemeesters van de coffeeshopgemeenten en met de VNG. Het moet natuurlijk werkbaar zijn. Ik heb die gemeenten gewoon nodig. Er is echter ook guidance nodig. Dat stelt men hier en daar op prijs.
Vervolgens kom ik op drugs op internet, waarover mevrouw Wiegman, de heer Van der Staaij en de heer Çörüz hebben gesproken. Hiertegen kan op meerdere manieren worden opgetreden. Ik wijs op artikel 3b van de Opiumwet en artikel 125o van het Wetboek van Strafvordering. Onder meer kan het ontoegankelijk maken van een website worden bevolen. Ik neem deze signalen buitengewoon serieus.
Er is ook gesproken over de export van hennep. Aan het begin hebben wij het hierover al gehad, zij het niet zo specifiek. Er is hierover een uitzending van Reporter geweest evenals een artikel in De Groene. Als ik het me goed herinner, hebben de heer Van der Ham, de heer Dibi en mevrouw Bouwmeester hierover gesproken. Zij vroegen mij wat ik hiervan vind. Uit verschillende beredeneerde aannames komt naar voren dat de hoeveelheid hennep die in Nederland wordt geproduceerd, het gebruik ruim overstijgt. Daardoor is het aannemelijk dat een aanzienlijk deel van de Nederlandse productie bedoeld is voor de export. Eind 2012 verschijnt wederom het vierjaarlijkse Nationaal dreigingsbeeld georganiseerde criminaliteit, waarin een precieze, actuele schatting van het exportpercentage zal worden gegeven. De Kamer zal hierover te zijner tijd uiteraard worden geïnformeerd.
Over de ambities en de taakstellingen bij de aanpak van de drugscriminaliteit hebben wij voldoende gesproken. Mevrouw Kooiman heeft vragen gesteld over het testen van het THC-gehalte door coffeeshops; ook de heer Van der Steur heeft daarover gesproken. Coffeeshops bieden nu al een breed assortiment van cannabissoorten. Zij hanteren vaak een menukaart. Per type cannabis worden verschillende prijzen gehanteerd, die mede worden bepaald door het THC-gehalte. Coffeeshophouders hebben dus nu al kennis van de sterkte van de cannabis die zij aankopen. Er is apparatuur op de markt waarmee dit wordt gemeten. Coffeeshops zijn de laatste decennia, mede doordat ze zeer lucratief blijken, uitgegroeid tot professionele ondernemingen, die in staat zijn om zich aan te passen aan de eisen die aan hen gesteld zijn. Wij verwachten dan ook dat de coffeeshophouders zeer wel in staat zullen zijn om cannabis te verkopen die een THC-gehalte heeft dat onder de grenswaarde van 15% valt. Dit is dus heel goed te handhaven.
Gevraagd werd naar het meten van het THC-gehalte als voorbereidingshandeling. Dit is een aspect dat meer hoorde bij de behandeling van het wetsvoorstel dat voor gisteravond op de agenda stond. Wij moeten echt niet toe naar een situatie waarin het bezit van controleapparatuur de coffeeshophouder strafrechtelijk wordt tegengeworpen. Dat kan niet. Dit had ik gisteravond willen zeggen.
Ik kom op het weren van hasjiesj uit coffeeshops.
De voorzitter:
Hoe ver bent u ongeveer in uw betoog, minister?
Minister Opstelten:
Ik ben bijna klaar. Ik zit op het staartje.
De voorzitter:
Dat is hoopgevend.
De heer Van der Ham (D66):
Voorzitter.
De voorzitter:
Wij gaan niet interrumperen, mijnheer Van der Ham. De minister vervolgt zijn betoog.
Minister Opstelten:
De heer Van der Steur heeft voorgesteld om de verkoop van geïmporteerde hasjiesj niet meer te gedogen in coffeeshops. Zijn oproep zie ik als ondersteuning van het door het kabinet ingezette verscherping van het beleid en de versterkte aanpak van drugscriminaliteit. Handel in hasjiesj is illegaal. In de voorkomende gevallen wordt daartegen opgetreden door de politie, de KMar en het Openbaar Ministerie. Verder kan ik melden dat de doelstelling van de heer Van der Steur de facto wordt bereikt door de 15%-THC-maatregel, die nog moet worden geëffectueerd. Uit de bestaande cijfers over de periode 2001-2011 blijkt dat het THC-gehalte van geïmporteerde hasjiesj gemiddeld 16,4% was.
Uit de bestaande cijfers over de periode 2001 tot 2011 blijkt dat het THC-gehalte van geïmporteerde hasjiesj gemiddeld 16,4% was. Door plaatsing van hennep en hasjiesj met een het THC-gehalte van 15% of meer op lijst I van de Opiumwet zal alleen lichte cannabis nog in de coffeeshops mogen worden verkocht. Daarmee zal in coffeeshops het aanbod verdwijnen van hasjiesj met een THC-gehalte van 15% of meer. Deze maatregel treedt in werking nadat de bij de Opiumwet behorende lijsten zijn gewijzigd.
Gemonitord zal worden in hoeverre na inwerkingtreding van de 15%-THC-maatregel het aanbod van geïmporteerde hasjiesj daadwerkelijk uit de coffeeshops zal verdwijnen. Voor zinvolle uitspraken over het bereiken van deze doelstelling is het noodzakelijk om het aanbod in coffeeshops van geïmporteerde hasjiesj na inwerktreding van de 15%-THC-maatregel te monitoren. Mocht blijken dat het gewenste resultaat niet wordt bereikt, dan zal bezien worden welke aanvullende maatregelen aangewezen zijn.
Mevrouw Wiegman heeft gevraagd of een blowverbod in een openbare ruimte kan gelden. Per 1 januari 2012 is de Aanwijzing Opiumwet op zodanige wijze gewijzigd dat strafrechtelijke vervolging mogelijk is indien meer dan 5 gram aan hennepproducten aanwezig is. Voorheen was er altijd sprake van een politiesepot. Die optie is met de recente wijziging komen te vervallen. De lokale driehoek kan mede in het verlengde hiervan afspraken maken over de wijze en mate van handhaving en op deze wijze kan vorm worden gegeven aan een blowverbod in de openbare ruimte.
De heer Van der Staaij heeft gevraagd of criminele geldstromen ook aangepakt worden, bijvoorbeeld via investeringen in vastgoed. Dit gebeurt. De aanpak van het misbruik van vastgoedtransacties is een van de prioriteiten van mij en van de minister van Financiën. Daarbij spelen accountants en andere dienstverleners een rol. De Kamer heeft in maart een uitgebreide voortgangsrapportage ontvangen over de aanpak van misbruik in de vastgoedsector.
De aanpak van jonge drugsdealers en drugsrunners is een actueel punt. De burgemeester van Maastricht is hiermee recent in het nieuws geweest. Deze aanpak geschiedt bovenregionaal. Het OM heeft dit initiatief recentelijk genomen, in de zuidelijke parketten. Hierbij is samengewerkt met de parketten Rotterdam, Den Haag en Utrecht. Op deze wijze is er één bovenregionale en integrale aanpak van drugsrunners gekomen.
De heer Van der Steur heeft vragen gesteld over nepdrugs. Het aanbieden van nepdope die stoffen bevat die gevaarlijk zijn voor de gezondheid valt onder de definitie van het ernstige misdrijf opzettelijke verkoop van schadelijke waren, zoals beschreven in artikel 174 van het Wetboek van Strafrecht. Verder valt de verkoop van nepdope onder de definitie van het delict bedrog bij verkoop.
De heer Van der Staaij en de heer Elissen hebben vragen gesteld over drugs in het verkeer. Een wetsvoorstel dat strekt tot het tegengaan van drugsgebruik in het verkeer ligt al bij de Kamer. De vaste commissie voor Veiligheid en Justitie heeft in de procedurevergadering van 29 februari besloten om dit wetsvoorstel aan te melden voor plenaire behandeling. Bij dit voorstel is er sprake van grenswaarden en niet van een nullimiet. Dit zal tijdens het plenaire debat dus aan de orde komen.
De heer Elissen heeft een vraag gesteld over drugs in gevangenissen. Drugs in justitiële inrichtingen en in het bijzonder in jeugdinrichtingen moeten worden tegengegaan. Dat is ook het beleid van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
De heer Van der Steur (VVD):
Ik ben erg blij met de opmerkingen en de reactie van de minister inzake het hasjverbod. De VVD-fractie heeft dat niet voor niets voorgesteld. Het leek er aanvankelijk op dat de minister het voorstel niet helemaal omarmde, maar ik voel nu dat wij schouder aan schouder staan bij de bestrijding van de internationale criminaliteit. Ik wacht dan ook graag de effecten van de aangekondigde maatregelen af. Is de minister bereid, ons tussentijds te informeren over de monitoring? Zo kunnen we volgen of het THC-beleid leidt tot het verdwijnen van hasj uit de Nederlandse coffeeshops.
Minister Opstelten:
Het antwoord daarop is ja.
De heer Van der Ham (D66):
Bezit van de apparatuur die het percentage THC in wiet moet meten, is niet verboden, maar die apparatuur moet wel ergens gekocht worden. We moeten het wetsvoorstel dat dit mogelijk of onmogelijk maakt, nog behandelen. Blijft het kopen van de apparatuur nog steeds mogelijk? Dat is mijn eerste vraag. Mijn tweede vraag is de volgende. De keuze voor 15% THC is beargumenteerd met het feit dat meer dan 15% gevaarlijk is, zo gevaarlijk dat je het om die reden als harddrug moet categoriseren. Andere bestanddelen in cannabis, zoals CBD, zijn daarvoor echter net zo relevant. Welke maatregelen wil de minster nemen om het gezondheidsaspect te verbeteren? U wijst nu naar de minister van VWS, maar u gaat over de percentages waarop wordt gehandhaafd.
De voorzitter:
Ik ga nergens over, maar de minister van Veiligheid en Justitie wel.
Minister Opstelten:
Ik denk dat de lijst-Garretsen het primaat is van de minister van VWS. De conclusie wat we ermee doen, wat waar wordt verkocht, en de handhaving zijn voor mijn rekening. De kern van de vraag was dan ook hoe ik ga handhaven. We moeten de wet niet zo interpreteren dat men geen instrumentarium kan krijgen en toepassen. Het is instrumentarium is er.
De voorzitter:
Tot slot, mijnheer Van der Ham.
De heer Van der Ham (D66):
Stel je voor dat er iets wordt verkocht waarin men net boven die 15% zit, bijvoorbeeld 15,5%, omdat de apparatuur bijvoorbeeld niet helemaal scherp is. Hoe wordt in de rechtszaal omgegaan met dit soort onvolkomenheden? Hoe sterk staat de minister dan?
Minister Opstelten:
Dat is een goed punt, maar dan gaan we in de diepte over de handhaving. Er is natuurlijk over nagedacht. Tijdens controles van coffeeshops zal de politie steekproefsgewijs monsters nemen van de cannabisvoorraad om daarvan het THC-gehalte te laten controleren door het NFI. Dat gaat het beoordelen. Daarna komt het terug. Dat is de basis waarop beslissingen worden genomen. Dat is de uitvoering van dit beleid. We hebben normaal een grens van 15% en daaroverheen mag je niet. Het is geen snelheidsmeting op de grote weg. Het is goed om dat nog even goed te bekijken. Ik vind dat een beleidspunt voor het Openbaar Ministerie, maar dat zal van mij natuurlijk enige guidance willen hebben. Maar 15% is 15%. Ik zal monitoren hoe het gaat en de Kamer daarover informeren.
De heer Dibi (GroenLinks):
In 2008 werd een schokkend cijfer geïntroduceerd door de Taskforce georganiseerde hennepteelt, namelijk dat 80% van de hennepteelt bedoeld was voor de export. Er werd gezegd dat de hennepteelt in omvang de oppervlakte van Utrecht beslaat, dat Nederland zo’n beetje het grootste exportland is en dat hennep na bloemen ons belangrijkste exportproduct is. Dat beeld heeft het drugsdebat in Nederland erg gevoed. Het blijkt nu niet te kloppen. Tenzij de minister kan aangeven dat het wel klopt. Dat is dan ook mijn vraag.
Minister Opstelten:
Ik heb dit even gereleveerd, omdat ik me goed herinnerde dat de heer Dibi dat zei. Het betrof een uitzending van KRO Reporter. Harde geregistreerde gegevens over de export van hennep zijn moeilijk te geven, aangezien het een illegale markt betreft, die zich immers kenmerkt door de afwezigheid van registraties en cijfers. Desalniettemin zijn er in de afgelopen jaren verschillende rapporten gepubliceerd waarin toch een poging wordt gedaan om de omvang van de exportmarkt de kwantificeren. Het zal gezien het voorgaande niet verbazen dat deze verschillende rapporten geen eenduidig beeld schetsen. Wel komt uit de verschillende beredeneerde aannames naar voren dat de hoeveelheid hennep die in Nederland wordt geproduceerd, het gebruik ruim overstijgt. Het is dus aannemelijk dat een aanzienlijk deel van de Nederlandse productie bedoeld is voor de export. Eind dit jaar verschijnt het Nationaal dreigingsbeeld 2012, waarin die gegevens zullen staan. Ik zal erop toezien dat we hierover specifieke gegevens zullen krijgen.
De heer Dibi (GroenLinks):
Graag, want in 170 tot 180 landen wordt voorzien in de eigen teelt. Er is dus eigenlijk helemaal geen exportmarkt. In het Nationaal dreigingsbeeld 2008 werd gesteld dat de export varieert van 15% tot 74%. Dat is een enorme range. Ik ga ervan uit dat er in het nieuwe dreigingsbeeld een duidelijker percentage zal staan, want nu is het nattevingerwerk. Het beeld van de 80% weerklinkt constant in het debat, maar er is niets van waar; dat erkent ook de minister. Het is aannemelijk. Toch?
Minister Opstelten:
Ik heb gezegd dat het heel moeilijk is om bij criminele, illegale handel precieze cijfers te geven over de export en de import, van wat voor eigen gebruik is en wat naar het buitenland gaat. Niemand geeft dat op. Het is dus een inschatting. Het zijn altijd aannames; dat kan niet anders. De cijfers zijn van 2008, maar in 2012 verschijnt er een nieuw Nationaal dreigingsbeeld. Het is wel duidelijk dat de export nadrukkelijk overheerst.
De voorzitter:
We gaan nu echt verder, mijnheer Dibi.
Mevrouw Bouwmeester (PvdA):
Het politiekorps in Brabant krijgt het heel druk. Het heeft al agenten moeten afstaan aan de animal cops, het moet al wietpasjes controleren en nu moet het ook nog het THC-gehalte gaan controleren. Ik begrijp van agenten dat het heel ingewikkeld is om wiet in beslag te nemen voor onderzoek. Dat levert heel veel bureaucratie op en daar krijgen ze het nog drukker mee. Dat kan toch nooit de bedoeling zijn?
Minister Opstelten:
Nee, dat laatste is absoluut niet de bedoeling. Ik heb al een paar keer gezegd dat het juist de bedoeling is dat men door dit beleid minder te doen krijgt. Ik zal er natuurlijk op toezien dat er geen bureaucratisch circus ontstaat. Bij de invoering van de nationale politie is dat een van de kernpunten: de bureaucratie eruit. Dat geldt hiervoor dus ook. Mevrouw Bouwmeester geeft mij een helder signaal en ik zal er zeker rekening mee houden.
De voorzitter:
Tot slot, mevrouw Bouwmeester.
Mevrouw Bouwmeester (PvdA):
Dat is een fantastische toezegging, want het in beslag nemen van een illegaal wapen, iets waarvan we denken dat de politie dat wel eventjes doet, is al heel ingewikkeld. Het is dus een heel mooie toezegging van de minister dat de controle van de wiet zonder bureaucratie gaat plaatsvinden. Ik ben echter nog niet helemaal tevreden, want ik zie het gewoon niet voor me. De huidige wet- en regelgeving maakt namelijk dat het bijna niet mogelijk is. Kan de minister dus concretiseren hoe hij die bureaucratie precies gaat voorkomen, behalve door te zeggen dat hij het met mij eens is?
Minister Opstelten:
We doen dat zoals we eigenlijk op alle punten bezig zijn, dus door alle protocollen simpeler te maken waar het kan, daarbij natuurlijk rekening houdend met de eisen die het OM moet stellen. Tot voor kort telde een proces-verbaal voor een aantal feiten zeven pagina’s. Nu is dat anderhalve pagina. Ik doel op dat soort dingen, die wij doen om het werk van de diender op straat aangenamer te maken en de volle ruimte te laten aan de professionaliteit. Dat doen wij hierbij ook. De genomen steekproef gaat naar het NFI en komt terug. We moeten uitkijken dat er geen nieuwe, strakke protocollen ontstaan, waarmee een agent twee uur bezig is.
Dat ben ik totaal eens met mevrouw Bouwmeester.
De voorzitter:
Morgen gaan we nog over de regeldruk bij de politie praten, in een ander debat.
Mevrouw Kooiman (SP):
Een van mijn vragen is blijven liggen. Deze vraag ging over het kabinetsbeleid en hoeveel extra kosten dat mogelijk met zich brengt. De coffeeshops zouden de Staat nu ongeveer 400 mln. aan belastingen opleveren. We hebben ook te maken met extra politiecapaciteit. Kan de minister aangeven hoeveel dit nieuwe kabinetsbeleid ons gaat kosten?
Minister Opstelten:
Dit nieuwe kabinetsbeleid brengt totaal geen extra kosten met zich. Alleen als ik een voorlichtingsplan opstel, komt er wat bij. Dat doen we op het departement binnen de begroting. Verder zijn er geen extra kosten. Meer kan ik er echt niet van maken. Het coffeeshopbeleid gaat straks zelfs minder kosten dan nu, omdat er minder coffeeshops komen.
Mevrouw Kooiman (SP):
De minister heeft toegegeven dat mogelijk de helft van het aantal coffeeshops gaat sluiten. Dat zou betekenen dat we minstens 200 mln. aan belastingen mislopen. Ik hoor de CDA-fractie hier “o, o, o, wat erg” roepen. Dat lijkt me inderdaad wel erg als er momenteel op het Catshuis wordt onderhandeld over bezuinigingen. Het lijkt me erg goed om, als het om dergelijke grote bedragen gaat, dat allemaal eerst door te rekenen voordat we nieuw beleid inzetten.
Minister Opstelten:
Ik vind het een beetje raar om dit coffeeshopbeleid te fiscaliseren en het dan te gaan wegen. Dat is een nieuw element. Zo kan ik er nog wel een paar verzinnen waarbij je dat kunt doen, bijvoorbeeld de aanpak van overlast. Dat vind ik geen goede benadering. Dit neemt niet weg dat het de zaak van mevrouw Kooiman is om dit aan de orde te stellen. We gaan echter niet fiscaal nog eens analyseren en bekijken wat we daardoor aan inkomsten zullen mislopen.
De heer Elissen (PVV):
Voor de PVV-fractie is dit meer een principiële dan een financiële zaak. Wat wel een principiële kwestie is, is hoe we met elkaar wetten kunnen maken die efficiënter en makkelijker voor de mensen op de werkvloer zijn. Daarom vond ik het antwoord van de minister op mijn vraag over de placebo’s — de minister noemde die “nepdrugs” — onvoldoende. De minister refereerde alleen aan artikel 174 WvS. Op grond van artikel 174 is vereist dat je moet weten dat er schadelijke stoffen in zitten en dat je die schadelijkheid verzwijgt. Ik heb de minister gevraagd om een analogie te maken met de Geneesmiddelenwet. In die wet gelden namelijk twee criteria. Het eerste criterium is de uiterlijke verschijningsvorm. Het middel moet dus lijken op een medicijn. Het tweede criterium is dat het middel moet claimen dat het een werking heeft. Het hoeft dus niet eens een echte werking te hebben. In de eerste termijn vroeg ik de minister om daarnaar te kijken en zijn reactie daarop te geven. Ik ben daar erg benieuwd naar.
Minister Opstelten:
De kern is dat ik echt vind dat dit langs de lijnen van het strafrecht en — daar heb ik ook navraag naar gedaan — langs de lijnen van de praktijk moet worden bekeken.
Er zijn volgens de deskundigen voldoende instrumenten om het daar aan te pakken. Daarmee kunnen we het effectief bestrijden.
De heer Elissen (PVV):
De deskundigen die ik spreek, vertellen mij dat zij in de praktijk gebruikmaken van de Opiumwet, het strafrecht en als het moet ook van de Warenwet en de Geneesmiddelenwet. Ik weet dat er in het buitenland een soortgelijke vertaalslag is gemaakt naar de Opiumwet. Vanuit dat perspectief vraag ik de minister nog eens nadrukkelijk om hiernaar te kijken. Ik hoef hier vandaag geen antwoord op, maar het is wel de moeite waard om dit te bekijken. De politiemensen op straat hebben het immers al moeilijk genoeg om met de huidige wetgeving adequaat te opereren.
Minister Opstelten:
Ik wilde niet de verwachting wekken dat aanpassing van de Opiumwet hiervoor een oplossing zou zijn. Dat is niet de steen der wijzen. Elk signaal wordt echter meegenomen en bekeken. We komen er nog een keer op terug.
De voorzitter:
Ik dank de minister voor zijn antwoorden. Ik stel voor dat we nog even verdergaan met de minister van VWS voordat we schorsen voor de dinerpauze. Ik heb begrepen dat zij de volgorde van de sprekers zal volgen in haar beantwoording.
Minister Schippers:
Inderdaad. Enkele sprekers hebben hetzelfde gevraagd, dus dat stapeltje wordt wel steeds dunner. Ik ben niet van plan om te gaan herhalen.
De voorzitter:
Na het antwoord van de minister van VWS wil ik een uur schorsen voor de dinerpauze. Dan is er ook nog even tijd om het een en ander voor te bereiden.
Voorzitter: Neppérus
Minister Schippers:
Voorzitter. Ik dank de leden voor hun inbreng in de eerste termijn. Luisterend daarnaar, is het mij heel helder dat over de resultaten van het drugsbeleid heel verschillend wordt gedacht. Sommige mensen vinden dat het gedoogbeleid gefaald heeft. Anderen zijn van mening dat het een enorm succes is. Ik vind dat het gedoogbeleid in zijn algemeenheid redelijk succesvol is, maar wel zwarte randen heeft. In mijn ogen moeten wij dan ook een beleid voeren waarmee wij het succes behouden en de zwarte randen weghalen.
Het Nederlands drugsbeleid steunt op twee pijlers, die van de bescherming van de volksgezondheid enerzijds en die van de bescherming tegen overlast en criminaliteit anderzijds. Het is belangrijk dat beide pijlers met elkaar in evenwicht zijn. Uit de evaluatie van het beleid bleek dat het op het gebied van de bescherming van de volksgezondheid behoorlijk succesvol is geweest ten aanzien van het onderscheid tussen soft- en harddrugs. Tegelijkertijd constateren wij dat softdrugs veel minder onschuldig zijn dan wij misschien ooit dachten. Het beleid is verder veel minder succesvol op het terrein van de softdrugs in relatie met politie en justitie. Dat is zojuist aan de orde geweest. Tegenwoordig hebben criminelen de weetteelt in handen in plaats van een paar gebruikers met romantische plantjes op het balkon. Om die zwarte randen weg te werken, is in het regeerakkoord vooral ingezet op maatregelen die erop gericht zijn om het cannabisgebruik minder normaal te laten zijn en op maatregelen tot het verminderen van drugsgerelateerde overlast en criminaliteit. Mijn collega van Veiligheid en Justitie is daar reeds nader op ingegaan.
Ik ga nu kort in op de stand van zaken van de bescherming van de volksgezondheid. Daarbij behandel ik de volgende onderwerpen: trends, verslaving, jongeren en preventie. Ik begin met het goede nieuws. Het gebruik van drugs is niet toegenomen onder de bevolking. Minder jongeren beginnen met blowen op jonge leeftijd. Het aantal heroïneverslaafden is de afgelopen jaren sterk gedaald. Er is bovendien geen aanwas van jonge gebruikers van heroïne. De gemiddelde leeftijd van een methadonpatiënt is tegenwoordig ruim 50 jaar. Deze patiënten zijn in meerderheid in woon-zorgvoorzieningen gehuisvest en werven niet meer op straat. Het aantal mensen dat hulp vraagt voor problemen met cocaïne, amfetamine en ecstasy is gestabiliseerd. Infectieziekten door drugsgebruik komen weinig voor. Nederland kent overigens de laagste sterftecijfers als gevolg van een overdosis drugs. Dit heeft alles te maken met onze kwalitatief goede, professionele verslavingszorg, betrouwbare voorlichting en met de inzet van innovatieve preventie-instrumenten. Aan deze lijnen moeten wij vasthouden.
Er zijn echter ook zorgelijke ontwikkelingen. Ik noem in de eerste plaats het cannabisgebruik onder jongeren. Bij bepaalde groepen jongeren is cannabisgebruik inmiddels gewoon. Het gaat dan vaak om jongeren die toch al in een kwetsbare situatie zitten, zoals jongeren in de jeugdhulpverlening, vroegtijdige schoolverlaters en spijbelaars. In deze groepen ligt het gebruik van cannabis twee tot zes keer hoger dan gemiddeld. Het aantal cliënten dat zich bij de verslavingszorg meldt met een cannabisprobleem, is sinds 1994 vier keer zo hoog geworden. Tussen 2009 en 2010 steeg het aantal nog met 7%. Daarom vind ik de volgende zaken van belang: het vergroten van de weerbaarheid van jongeren tegen middelengebruik; het inzetten op vroegsignalering en gerichte, preventieve acties en het ondersteunen van ouders zodat zij eerst signaleren en vervolgens hun kinderen leren om op verantwoorde wijze met middelengebruik — in de volle breedte — om te gaan. Op al deze gebieden zijn verschillende initiatieven in gang gezet. Een andere ongunstige trend is de toename van het aantal verslaafden aan GHB. Dat leidt tot problemen in de verslavingszorg en het ziekenhuis, maar ook in de politiecel. Op deze terreinen zijn inmiddels maatregelen genomen.
Ik sprak in het begin over de twee pijlers waarop ons drugsbeleid rust. De pijlers moeten en kunnen elkaar tot steun zijn. Het advies van de commissie-Van de Donk over de coffeeshops was: terug naar kleinschalige, besloten clubs. Dat is dan ook een van de onderdelen van het nieuwe drugsbeleid waarmee het terugdringen van overlast en het tegengaan van georganiseerde criminaliteit wordt beoogd. Tegelijkertijd blijft de kern van het gedoogbeleid hiermee wel overeind. Daarmee komt er meer evenwicht in ons drugsbeleid.
Dit was mijn inleidende blokje. Ik ging dus door, omdat ik het graag af wilde maken.
De voorzitter:
Dat gevoel had ik al.
Mevrouw Bouwmeester (PvdA):
Ik heb een vraag over GHB, maar eerst maak ik het kabinet een compliment. Het heeft het namelijk mogelijk gemaakt dat afgelopen vrijdag de eerste GHB-cel in gebruik is genomen. Mensen die iets crimineels hebben gedaan en verslaafd zijn, kunnen daardoor dus wel degelijk opgepakt worden. De politie is daar erg blij mee. Ik maak graag een compliment als het op zijn plaats is.
Zoals ik eerder al zei, was ik afgelopen vrijdag in Rucphen en omgeving. Het enorm grote aantal jonge mensen dat daar aan de GHB zit, is schrikbarend.
Ik liep met de politie mee en het was echt heel erg. Ik hoorde van Moedige Moeders dat de aanpak — het aanbod, de preventie, langdurige zorg en nazorg — daar nog niet op orde is, waardoor de terugval enorm is. Het gebruik is daar heel hoog, veel hoger dan in de rest van Nederland. Wil de minister daar specifiek naar kijken?
Het verbod op GHB veroorzaakt nu een verschuiving naar GBL, wat nog veel erger is. Je hebt zelfs sites: koop het op gbl.nl. Wat denkt de minister daaraan te kunnen doen?
Minister Schippers:
In bepaalde delen van Nederland wordt veel meer GHB gebruikt dan in andere delen. Dat is ons ook bekend. Wij hebben het op lijst I geplaatst om een heel sterk signaal te geven aan mensen die dit gaan gebruiken: dit is niet onschuldig, dit is een zeer schadelijke stof en blijf eraf. Dat sterke signaal is voor ons de reden om het op lijst I te zetten.
Ik ben het met mevrouw Bouwmeester eens dat wij veel sterker moeten inzetten op de vraag welke zorg deze specifieke drug nu vergt. Die zorg moeten wij ontwikkelen en dat doen wij, in de verslavingszorg en ook elders. Ik ben het ermee eens dat wij daarop moeten inzetten en ik kan dat ook toezeggen. Wij zijn ermee bezig. Wij hebben steeds nieuwe drugs en steeds nieuwe opties en wij moeten er opnieuw op inspelen. De verslavingszorg doet dat ook. Dat is terecht.
Mevrouw Bouwmeester (PvdA):
Ik heb ook een vraag gesteld over de verschuiving van GHB naar GBL.
Minister Schippers:
Deze stof wordt heel veel gebruikt in de industrie. Daarom kunnen wij GBL niet zo gemakkelijk op lijst I zetten, want er zijn heel veel toepassingen in verf en anderszins. De stof valt onder de Wet voorkoming misbruik chemicaliën, maar wij kunnen die niet hetzelfde behandelen omdat die wordt gebruikt in de industrie.
Mevrouw Bouwmeester (PvdA):
Ik dank de minister voor haar antwoord. Ik pleit niet voor een verbod. Ik probeer juist aan te geven dat je op YouTube filmpjes kunt vinden hoe je het zelf kunt maken. Wij kunnen niet alles verbieden en daarin vinden de PvdA en de minister elkaar ook. Er zijn vijf steden in Nederland waar het GHB-gebruik onder jongere mensen enorm is en de toekomst van die jongeren totaal naar de gallemiezen helpt. Wil de minister ook toezeggen dat zij specifiek zal bekijken wat deze regio’s extra nodig hebben? Kan zij dat alstublieft toezeggen?
Minister Schippers:
Ik kan toezeggen dat wij specifiek naar die regio’s kijken en dat wij er een analyse van maken.
De heer Dibi (GroenLinks):
Ik dank de minister voor haar genuanceerde inleiding. Dat doet goed na een vooral ideologisch gedreven verhaal van de andere minister. De conclusie is dat het beleid op het gebied van de volksgezondheid redelijk succesvol is, met zwarte randen. De minister noemde ze en ik zie ze zeker ook. Maar de wietpas, de besloten club met 2000 leden, het afstandscriterium, de strafbaarstelling van voorbereidende handelingen en het verbod op hasj zijn allemaal maatregelen waarvan ook de verslavingsinstellingen zeggen dat ze jongeren — over de toekomst van de jeugd gesproken, zeg ik tegen de heer Çörüz — zullen drijven in de handen van dealers. Die dealers hebben niet alleen wiet en hasj, maar ook nog heel veel andere substanties. Hoe kijkt de minister daartegenaan?
Minister Schippers:
Ik kijk er anders tegenaan. Ik vind jongeren echt een heel andere categorie dan volwassenen. Wij hebben een speciale zorg voor jongeren. Zij groeien op en moeten nog volwassen worden. Wij hebben een advies gekregen van de commissie-Van de Donk, die een aantal dingen heeft aangegeven: coffeeshops moeten eigenlijk terug naar waar ze oorspronkelijk bedoeld zijn. U hebt er net met de minister van Veiligheid en Justitie over gedebatteerd. Het gebruik door minderjarigen moet veel sterker dan nu worden tegengegaan. In de verslavingsklinieken zien wij dat dit gebruik onder bepaalde groepen normaal is geworden. Die normaliteit moeten wij tegengaan. Dat doen wij met de repressieve kant. Daar moeten wij echt het been bijtrekken.
De heer Dibi (GroenLinks):
Ter correctie: ik had het niet over 18- maar over 18 en ouder. Laat ik een voorbeeld noemen. Je bent student en je wilt experimenteren met een jointje. Vervolgens hoor je dat je een wietpas moet aanvragen. Het wordt allemaal geregistreerd. Je denkt: dat kan risico’s opleveren als ik ooit advocaat word en als het uitlekt, word ik misschien niet aangenomen, ontslagen of wat dan ook. We zien wel vaker dat allerlei gegevens uitlekken. Als hij dat jointje bij de 06-dealer haalt over wie een collega-student het laatst had, weet niemand ervan en kan hij het toch doen. Dat zal massaal kunnen gebeuren. Alle deskundigen wijzen daarop als wij drugsgebruik gaan criminaliseren zoals dit kabinet dat doet. Ziet de minister dat risico en, zo ja, hoe wil zij daarmee omgaan?
Minister Schippers:
In de eerste plaats criminaliseert dit kabinet het gebruik van soft drugs niet. Dit kabinet zet het gedoogbeleid voort, maar scherpt het aan. In de tweede plaats kan een student — 18+ — die een jointje wil roken daar gewoon bij de coffeeshop aan komen. Het is in Nederland helemaal niet zo’n taboe als de heer Dibi suggereert, maar wij hebben privacywetgeving. Die moet gewoon gehandhaafd worden en ook de coffeeshophouder moet daaraan voldoen. Dit debat is echter zojuist ook al met de minister van Veiligheid en Justitie gevoerd. Zoals de heer Dibi het schetst, gaat het mijns inziens niet gebeuren.
De heer Dibi (GroenLinks):
Ik vind het bijzonder om van minister Schippers iets over privacy te horen. Zij en haar collega Teeven hebben een big brother award gehad vanwege ernstige privacyschendingen. Ik neem die uitspraak dus met een korreltje zout. Het is geen taboe om een jointje te roken, maar het is taboe om geregistreerd te worden en het risico te lopen dat die gegevens ooit uitlekken. Heel veel mensen willen niet dat andere mensen weten dat zij blowen en zeker niet toekomstige werkgevers. Dus nogmaals de vraag …
De voorzitter:
Tot slot!
De heer Dibi (GroenLinks):
Tot slot. Ziet de minister het risico dat mensen uit angst voor registratie en uitlekken van gegevens niet meer bij de coffeeshops gaan blowen, maar bij de straatdealers eindigen?
Minister Schippers:
Nee, dat zie ik niet, maar daar is wel beleid voor nodig. De minister van Veiligheid en Justitie heeft zojuist geschetst, wat voor dat beleid nodig is. Overigens wil ik wel opgemerkt hebben dat ik die award heb gekregen voor het EPD, waarvoor de heer Dibi in deze Kamer ook de hand heeft opgestoken. Maar dat terzijde.
De heer Elissen (PVV):
Mevrouw Bouwmeester sprak over de zorg ten aanzien van GHB, GBL en de zorg van de Moedige Moeders. Die deel ik volledig. Dat toont ook maar weer eens aan hoe handig onze criminelen zijn in het omzeilen van de wet. Gisteren zou een wijziging van de Opiumwet worden besproken. Dat is niet doorgegaan. Soms hebben zaken ook een goede kant. Ik heb daar namelijk twee amendementen op ingediend. Ik begrijp de terughoudendheid en dat je het gebruik van GBL niet wilt aanpakken via de Wet voorkoming misbruik chemicaliën, omdat je door de brede toepassing de chemiebranche te veel overlast zou bezorgen. Het zou echter wel zo handig zijn als wij artikel 303d strafbaar zouden stellen, omdat het daarin gaat over het vervaardigen en dus over de voorbereidingshandelingen van het vervaardigen. Dan zouden we de GBL-jongens kunnen aanpakken die dat spul willens en wetens verkopen. Hoe kijkt de minister daar tegenaan? Zou zij daarnaar willen kijken?
Minister Schippers:
Ik heb inmiddels het antwoord voor mij, want ik wist het niet uit mijn hoofd. De AMVB tot wijziging van de Opiumwet is begin januari voor advies naar de Raad van State gestuurd. Deze heeft een blanco advies gegeven en dat betekent dat de lijsten van de Opiumwet kunnen worden gewijzigd. Dan kan ook de handel in GBL — de grondstof van GHB — worden bestraft als duidelijk is dat in dit middel wordt gehandeld in het kader van de productie van GHB. Het is niet uitgesloten dat gebruikers van GHB overstappen op het gebruik van GBL, omdat het vrij verkrijgbaar en ruim beschikbaar is. GBL staat op de vrijwillige monitoringslijst van de Wet voorkoming misbruik chemicaliën. Door plaatsing van GBL op lijst III van de Wet voorkoming misbruik chemicaliën zou de handel in GBL beter kunnen worden gecontroleerd en de beschikbaarheid voor recreatief gebruik worden beperkt. Verscherping van het wettelijk regime ten aanzien van GBL kan alleen in Europees verband gebeuren. Dit verzoek tot aanscherping wordt binnenkort voorgelegd aan de daartoe bevoegde werkgroep die zich bezighoudt met precursoren. Een verbod op GBL is geen goed alternatief, maar dat hadden we al gezegd. Volgens mij voldoen wij aan de wensen van de heer Elissen, als ik het goed begrijp.
De heer Elissen (PVV):
Het is heel complex en volgens mij begrijpt de minister het niet goed. Ik zeg dat niet graag. Waar ik naartoe wil, is niet strafbaarstelling in de Opiumwet of in de Wet voorkoming misbruik chemicaliën — dat is een ingewikkelde route — maar naar het de pas afsnijden van criminelen in de voorlopersubstantie. Criminelen kunnen met GBL of met een ander stofje komen. Allerhande variaties zijn denkbaar. Als zij de opzet hebben om daarmee de wet te omzeilen enzovoorts enzovoorts, kun je ze pakken voor die voorbereidingshandelingen. Als GHB op lijst I staat, kan dat, want daarin voorziet artikel 10a. Voor stoffen op lijst II — dat is ook een hele waslijst — kan het niet, omdat daarin in artikel 3d niet is voorzien. Die voorbereidingshandelingen, ook ten aanzien van het vervaardigen, moeten worden meegenomen bij de wijziging van de Opiumwet. Dat is de kern van de zaak.
Minister Schippers:
De wijziging van de Opiumwet wordt gedaan door de minister van Veiligheid en Justitie, dus hij is beter thuis in alle artikelen, net als de heer Elissen.
De heer Van der Ham (D66):
Wij hebben het over GBL gehad. In de keukenkastjes en zelfs in tuincentra zijn er ontzettend veel stofjes te vinden waar de dreiging van uitgaat dat mensen ze recreatief gaan gebruiken. Met Pokon kun je ook een bepaalde avond beleven. Zou het niet verstandig zijn om een lijst III in de Opiumwet op te nemen waarop wij producten zetten die wij niet gaan verbieden, maar die wel een risico inhouden? Als wij dat niet reguleren, kan het wel eens zo uit de hand lopen dat wij uiteindelijk op de blaren moeten zitten.
Minister Schippers:
De commissie-Garretsen heeft geadviseerd om de tweelijstensystematiek te behouden. Zij zag geen noodzaak voor het introduceren van een derde lijst met middelen waarvan de risico’s nog onvoldoende bekend zijn. Zoals bekend, hebben wij dat advies overgenomen. Wij beschikken over instrumenten om goed te monitoren wat er op de drugsmarkt gebeurt. Ik noem het Trimbos-instituut met het Drugs Informatie en Monitoring Systeem (DIMS). Daar wordt wekelijks informatie ontvangen over wat er in Nederland zoal gebeurt op drugsgebied. Dat gaat via gebruikers die hun drugs voor een test aanbieden bij de ruim twintig testpunten. Als een nieuw middel op de markt verschijnt, is dat snel bekend. Bij het DIMS is een meldpunt ingesteld dat nieuwe middelen kan monitoren en mij kan adviseren. Als blijkt dat een middel gevaarlijk is, kan onmiddellijk worden ingegrepen. Binnen 24 uur kan ik in theorie een middel op lijst I van de Opiumwet plaatsen. Daarnaast beschikken wij over het Coördinatiepunt Assessment en Monitoring nieuwe drugs (CAM). Dit voert met regelmaat risicobeoordelingen uit. Het heeft dat in het verleden ook gedaan voor onder meer qat, paddo’s en GHB. Op basis van al deze gegevens maakt het kabinet een afweging over welke instrumenten het beste kunnen worden ingezet. De suggestie van de heer Van der Ham hebben wij dus niet overgenomen op basis van het advies.
De heer Van der Ham (D66):
Het CAM is interessant, want het heeft al in het jaar 2000 gezegd dat aan het product paddo’s bepaalde risico’s zijn verbonden, maar niet zo groot dat paddo’s onmiddellijk op lijst I of II moeten worden geplaatst. Het CAM heeft geadviseerd om er een minimumleeftijdseis aan te verbinden en wellicht te reguleren in de omvang van de werkzame stof. Dat heeft het kabinet indertijd niet gedaan, omdat de keuze is tussen verbieden, dus plaatsing op lijst I of II van de Opiumwet, en het aan het veld overlaten en zien wat er gebeurt. Is de minister het met mij eens dat bij nieuwe drugs op de markt die niet een heel groot risico vormen en die dus niet onmiddellijk een verbod verdienen, sneller gehandhaafd of gereguleerd moet kunnen worden om de risico’s te verkleinen?
Minister Schippers:
Het huidige systeem werkt goed. We monitoren daarop, en we hebben verschillende adviesorganen die hierover gaan, zoals ik net heb geschetst. We hebben advies gevraagd, en daaruit kwam niet dat hieraan behoefte bestaat. Ik denk dat we het gewoon moeten doen met de lijsten die we nu hier hebben. Ik zie niet zo snel de meerwaarde van een derde experimentele, tijdelijke tussenlijst.
De heer Van der Ham (D66):
Ik kan een voorbeeld noemen. Over een stofje waaraan een bepaald risico is verbonden, niet zijnde een normaal produkt dat je bij de supermarkt koopt, zou je moeten zeggen: dat mag in ieder geval niet worden verkocht onder 18 jaar. Ik denk dat de Kamer het daar heel snel Kamerbreed over eens zal worden. Bij middelen waarvan we de risico’s nog niet precies kennen, of middelen met heel lage risico’s, zouden we moeten zeggen: daar moet je in ieder geval meerderjarig voor zijn. Zo’n “better safe than sorry”-maatregel zou ik eerder ingesteld willen hebben bij bepaalde middelen. Is de regering bereid om dat aspect, dus het stellen van een leeftijdseis aan de verkoop van bepaalde middelen met een bepaald risico, te onderzoeken?
Minister Schippers:
Op een gegeven moment vraag je deskundigen of het huidige lijstensysteem wel voldoet, en of het niet beter zou zijn om daaraan nog een lijst toe te voegen. Dan komt zo’n commissie met een advies, dat wij overnemen. Ik vind het niet voor de hand liggen om dan meteen weer een advies te vragen over min of meer hetzelfde. Er is beargumenteerd aangegeven waarom je dat niet doet, en wij hebben dat advies overgenomen. Ik zie dus niet, welk probleem we daarmee oplossen.
De heer Çörüz (CDA):
De minister begon met een hele lijst van zaken die wordt overgenomen om de verslaving te minimaliseren: vroegsignalering, verslavingszorg, ouderondersteuningsprojecten, GHB-cellen, langdurige zorg en nazorg, en dan heb ik het nog niet eens over spijbelaars. De minister noemde zelf infecties; ik heb het nog niet eens over alle emotionele en fysieke schade. Kan deze minister ons bij benadering aangeven, wat dit allemaal kost? Ik vraag dat, omdat net werd gezegd dat de Staat ongeveer 200 mln. aan inkomsten mist als dit beleid wordt uitgezet. Maar ik denk dat in een eerlijk verhaal de kosten ernaast moeten worden gelegd. Als het nu niet kan, dan krijg ik dat verhaal graag op korte termijn per brief, want dan is het een eerlijk verhaal: wat levert het op, en wat kost het?
Minister Schippers:
Toch is die vraag moeilijk te beantwoorden. Wij gaan bijvoorbeeld de voorlichting op scholen intensiveren, door in de komende drie jaar daar 6 mln. extra aan uit te geven, bijvoorbeeld via social media. Dit gaat over middelengebruik, zoals alcohol, sigaretten en drugs. Je kunt niet precies zeggen wat aan drugs, alcohol en sigaretten is besteed. In de verslavingszorg kun je het aantal drugsverslaafden tellen. Op de begroting staat sowieso wat we daaraan uitgeven, maar dat is ook alles bij elkaar. Ik weet niet of je dat allemaal met een schaartje in aparte delen kunt knippen. Ik heb grote twijfels over de som die gemaakt is van de kosten. Ik vraag me echt af of je dit soort “berekeningen” moet maken, zeker ik als minister van VWS moet inzetten op een beleid dat zo goed mogelijk uitpakt voor de volksgezondheid in Nederland. Daar zit mijn interesse, en daar ben ik ook voor ingehuurd.
De heer Çörüz (CDA):
We hebben allerlei instituten die zich daarmee bezighouden. Kan de minister bij benadering — dat hoeft niet op een miljoen euro nauwkeurig — aangeven wat de verslavingszorg en alle projecten ervoor en erna ons kosten? Ik ben daar erg benieuwd naar.
Minister Schippers:
Als de heer Çörüz eraan hecht om een benadering van de kosten van de verslavingszorg en eventueel een uitsplitsing te krijgen, dan zeg ik hem dat toe. Maar wat schieten wij ermee op? Het is niet zo dat als wij alles helemaal verbieden, het er niet meer is en wij geen verslavingszorg meer hebben. Dat is ook niet waar. Wij schieten met dit soort berekeningen in mijn ogen dus niets op. Ik ben van mening dat verslavingszorg moet passen bij het beroep dat erop wordt gedaan, zodat wij goede zorg kunnen bieden.
De heer Çörüz (CDA):
Dat ben ik helemaal met de minister eens. Maar anders blijft toch eenzijdig het beeld dat als wij dit beleid gaan doorzetten dat de Staat 200 mln. aan inkomsten kost. Dat is mijns inziens een eenzijdig beeld. Ik denk dat het een eerlijk en evenwichtig beleid is als je daarnaast ook zegt wat het kost en wat het oplevert. Het levert de mensen wat op, maar het kost de Staat ook wat, bijvoorbeeld aan zorg.
Minister Schippers:
Ik vind het een vruchteloos debat, maar als u informatie daarover wilt, zal ik u die geven. Ik denk echter dat het debat nergens heen gaat. Dat geldt ook voor het debat over de andere kant, over de vraag wat het beleid kost. Ik denk dat dat ook nergens heen gaat. Uiteindelijk moeten wij een beleid voeren waar de samenleving het beste mee af is. Ik zal echter proberen om de Kamer enigszins zicht te geven op de kosten.
De heer Van der Ham heeft gevraagd wat wij gaan doen met hetgeen bekend is over de schadelijkheid van drugs, zoals onder meer onderzocht in het RIVM-rapport Ranking van drugs. In 2009 heeft het RIVM een twintigtal middelen op schadelijkheid onderzocht. In die lijst staat xtc inderdaad vrij laag qua schadelijkheid, maar dat wil niet zeggen dat het onschadelijk is. Het is een van de meest gebruikte harddrugs. Het kabinet heeft de commissie-Garritsen expliciet gevraagd om te adviseren over de plaats van xtc op de lijsten. De commissie heeft geconstateerd dat weliswaar de schade voor de gezondheid van het individu op de lange termijn mee lijkt te vallen, maar dat de maatschappelijke schade gezien de illegale productie en betrokkenheid van de georganiseerde criminaliteit fors is. Deze gezamenlijke aspecten heeft de commissie doen besluiten, te adviseren xtc op lijst I te houden. Wij hebben dat advies overgenomen. Argumenten voor lijst I zijn niet alleen de hoeveelheid schadelijkheid van de stoffen, maar ook bijvoorbeeld de maatschappelijke gevolgen daarvan.
De voorzitter:
Mijnheer Van der Ham, voordat u begint. Ik stel vast dat iedereen nu al zes, zeven interrupties heeft gehad. Hoe hebt u de voortgang gedacht? Als wij elke minuut dat de minister een zin uitspreekt naar voren komen, kunnen wij lang doorgaan.
De heer Van der Ham (D66):
Ik kan heel kort vragen stellen.
De voorzitter:
Ik vraag om enige bondigheid, ook in de vervolgvragen. Wellicht kan ook de minister af en toe een aantal zinnen uitspreken, al begrijp ik uw betrokkenheid bij het onderwerp. Zo duurt het echter wel heel lang.
De heer Van der Ham (D66):
Zo’n drugsdebat hebben wij al ongeveer vier jaar niet in de Kamer gevoerd. Wij mogen dan ook wel wat vragen stellen. Dat ga ik dan ook doen. De commissie-Garritsen heeft inderdaad gezegd dat xtc vooral op lijst I moest, omdat het illegaal is en het criminelen zijn die dat maken. Dat klopt, maar eind jaren tachtig is de keuze gemaakt om het op die lijst te plaatsen. Toen is zelfs ook overwogen, zo houd ik de minister voor, om het als softdrugs te kwalificeren en het bijvoorbeeld bij coffeeshops gereguleerd te verkopen. Hoor ik de minister goed dat de overweging dat het op de drugslijst van verboden middelen staat, meer te maken heeft met die keuze van 20 jaar geleden dan met de schadelijkheid van het product en de manier waarop het gebruikt wordt? Je ziet namelijk ook dat het gebruik over het algemeen, uitzonderingen daargelaten, redelijk verantwoord is. Mensen gebruiken het meestal niet elke week, maar een keer in de zoveel tijd. Dat is er over het algemeen aan de hand. Dus als het gaat om de gezondheid is het niet helemaal rechtvaardig dat het op die plek staat.
Minister Schippers:
Dat heeft inderdaad te maken met de context waar ook ons land zich in bevindt, namelijk dat het in andere landen ook een harddrug is, dat wij een behoorlijke producent waren. Ik weet niet of wij dat nog zijn, maar wij zijn daar wel heel goed in. Vanwege dat soort argumenten houden wij xtc op lijst I.
De heer Van der Ham (D66):
Dat is het antwoord en dat heeft het RIVM ook gezegd. Mijn vraag in eerste termijn was wat wij daar nu van leren. Op het moment dat wij dingen gaan verbieden — waarvan de effecten niet nul zijn, absoluut niet, er zit een risico aan — maak je het eigenlijk tot een crimineel product en dan zijn wij eigenlijk verder van huis. Wat leert deze minister vanuit haar verantwoordelijkheid voor de volksgezondheid hiervan voor de nieuwe drugs die op de markt komen, met bijvoorbeeld eenzelfde soort werking? Nogmaals, het is niet risicoloos, zeker niet, want er gebeuren veel ongelukken mee, maar over het algemeen wordt het redelijk verantwoord gebruikt.
Minister Schippers:
Ik leer er twee dingen van. Het is altijd goed om te blijven evalueren. Nederland is bovendien geen eiland. Dat laatste mis ik hier en daar een beetje in het debat. Er wordt gedaan alsof er een muur om Nederland staat en alsof wij in ons eentje bepalen hoe het gaat. Dat is niet zo. Dat leer ik er vooral van.
De heer Van der Ham (D66):
Ik weet dat Nederland geen eiland is. Nederland kan echter wel een houding tegenover het buitenland aannemen. In landen in Zuid-Amerika wordt ook een debat gevoerd over drugs. Ik hoorde daarover deze week allerlei geluiden. Die willen in het internationale drugsdebat meer naar de volksgezondheid kijken. Deze landen willen meer naar de volksgezondheidseffecten kijken en willen niet onmiddellijk in de reflex van het strafrecht schieten. Dat kan hen immers weleens verder van huis brengen. Op zichzelf vraag ik de minister dan ook om dit de andere landen voor te houden: dames en heren, kijk naar wat wij met de xtc hebben gedaan en dat het ons op een aantal punten verder van huis heeft gebracht.
Minister Schippers:
De stelling dat de denkrichting internationaal gezien één kant opgaat, onderschrijf ik niet. Wij blijven een buitenbeentje in het internationale debat. Landen pakken het heel verschillend aan. Het is ook niet zo dat er meer of minder drugs wordt gebruikt in landen met een repressieve aanpak dan in landen waar drugs worden gedoogd. Je kunt dat niet zeggen. De gedachte gaat dus niet één kant op. Wel vind ik het belangrijk om de dingen goed te blijven onderzoeken, zodat wij ook weten waarover wij het hebben. Dat doet het RIVM ook.
De heer Dibi (GroenLinks):
De gedachte gaat internationaal wel één kant op, namelijk decriminaliseren. Men neemt niet per se of letterlijk en figuurlijk het Nederlandse gedoogbeleid over. Alle landen zien echter in decriminalisering de beste manier om de volksgezondheid te beschermen en de georganiseerde misdaad aan te pakken. Mijn vraag sluit aan bij die van de heer Van der Ham, namelijk die over het onderscheid tussen genotsmiddelen. Wie sec kijkt naar de schadelijke gevolgen van middelen, zou slijterijen en sigarenboeren tot besloten clubs maken en een alcohol- en een sigarenpas invoeren en zou xtc en weed legaliseren. Toch doet het kabinet dat niet. Sterker nog, het maakt een onderscheid op basis van stoffen die veel minder slecht zijn dan andere. Kan de minister vertellen waarom dit onderscheid wordt gemaakt?
Minister Schippers:
Het heeft ook met de cultuur en met de gewoonten in een land te maken. Zouden wij de sigaret, als die nu pas op de markt zou komen, goedkeuren zoals wij eerder hebben gedaan? Nee, dat zouden wij niet doen. Wat dat betreft gaat het niet alleen om ideologie maar ook om een zeer pragmatische aanpak in een samenleving. Wat wij proberen, wijst wel één kant op. Wij zien dat zowel bij alcohol als drugs het gebruik in te grote groepen jongeren ontspoort. Bij alcohol stellen wij het bezit ervan strafbaar voor jongeren onder de zestien jaar. Dat doen wij niet voor niks. Dat doen wij omdat wij vinden dat het alcoholgebruik onder jongeren ontspoort. Het is niet voor niks dat ik samen met allerlei deskundigen bekijk met welke maatregelen de ontsporing van alcoholgebruik, het misbruik, onder jongeren tegen kan worden gegaan. Ook het cannabisgebruik is wat mij betreft ontspoord. Ik kom te veel jongeren tegen die compleet out op hun bed liggen. Ik vind het echt heel treurig om te zien hoe er levens vergooid worden. Ik ben er voorstander van om harder en strikter te handhaven, op te treden en grenzen te stellen. Ik vind als liberaal dat ouders, maar ook de overheid, ten opzichte van jongeren een veel grotere verantwoordelijkheid hebben.
De heer Dibi (GroenLinks):
Nu komen wij tot de kern van het debat. Hoe bescherm je jongeren het beste? Door te criminaliseren, met verboden en met pasjes? Of door de aandacht te focussen en de handhaving in te zetten op de echte uitwassen en zwarte randen en vervolgens de mensen zelf verantwoordelijk te maken voor keuzes als zij volwassen zijn? Nu zijn immers de ouders verantwoordelijk. De vraag die ik in mijn eerste blokje stelde, is de volgende. De minister maakt van slijterijen geen besloten club met een alcoholpas, terwijl de gevolgen van alcohol veel schadelijker zijn voor jongeren dan de gevolgen van wiet. Zij doet het echter wel voor wiet. Mijn vraag is of het enige argument van de minister hiervoor gewoonte en cultuur is.
Minister Schippers:
Jongeren onder de zestien horen niet in een kroeg met bier in handen en zij horen ook niet in een coffeeshop. Zaken als criminalisering en pasjes, gaan wat mij betreft helemaal niet over jongeren. Een van de zwarte randen van ons drugsbeleid is dat het aan de kant van de criminaliteit is ontspoord.
Ten aanzien van volksgezondheid vind ik dat jongeren daar überhaupt niet horen. Ik zet echt in op weerbaarheid van jongeren. Daar heb ik extra geld voor vrijgemaakt. Er lopen schoolprogramma’s, die gelukkig door heel veel scholen worden aangeboden. Ik wil dat het aantal scholen dat dit doet — daar zetten wij op in — toeneemt. Ik wil een extra contactmoment, op de leeftijd van zestien of zeventien jaar. Dat is een leeftijdsgroep die wij nu niet ondervangen. Ik heb inderdaad campagnes van televisie gehaald. Ik wil inzetten op social media om aansluiting te vinden bij hun leefwereld. Daar wil ik preventieve voorlichting geven. Die voorlichting moeten wij ook aan ouders geven. Ons hele beleid is ingezet op weerbaarheid, op opletten wat je doet omdat het niet allemaal zo onschuldig is.
De heer Dibi (GroenLinks):
Ik applaudisseer voor dit antwoord, namelijk dat het kabinet heel erg inzet op preventie en een strengere aanpak van dit soort gebruik. Dat moet niet goedgepraat worden. Ik stelde echter een andere vraag. De minister, het kabinet, maakt van coffeeshops besloten clubs met een maximaal aantal leden, een wietpas en registratie van gegevens. Bij alcohol doet zij dat niet, terwijl de gevolgen daarvan veel schadelijker zijn voor jongeren. Waarom doet zij dat niet? Is het argument cultuur, tradities en gewoonten? Of is er een ander argument te bedenken dat wat meer onderbouwing biedt?
Minister Schippers:
Er moet maatwerk worden geleverd per middel. Alcohol wordt totaal anders gebruikt in onze samenleving dan drugs, maar is wel schadelijk en heeft grote gevolgen. Ons beleid is gericht op het tegengaan van misbruik. De heer Dibi geeft voorbeelden ten aanzien van drugs, met name softdrugs. Ons beleid ten aanzien van softdrugs is met name gericht op volksgezondheid, intensivering van de handhaving en het overeind houden van het gedoogbeleid. Wij willen echter wel de criminele aspecten eruit halen. Daar zijn de maatregelen van de minister van Veiligheid en Justitie op gericht. Ik heb mij ook laten bijpraten door politiemensen. De heer Dibi zegt dat het vooral gaat om mannen van 40 die een paar plantjes op hun zolder hebben. De politiemensen die hier dagelijks mee te maken hebben, hebben mij verteld dat zij zien hoe groot en snoeihard die wereld is. Dat heeft een grote vlucht genomen. Dat romantische beeld zie ik gewoon niet.
De heer Elissen (PVV):
Ik ben blij dat de minister dat romantische beeld niet ziet. Ik herken het namelijk ook niet, na 32 bij de politie. Het is absolute onzin. Het is belangrijk dat de minister zegt dat het beleid is gebaseerd op twee sporen. Zij stelt dat wij niet alleen moeten kijken naar de aanpak van de criminelen, maar vooral moeten inzetten op zaken als preventie en voorlichting. Gelukkig sluiten wij de slijterijen en de snackbars niet. Ik vind het belangrijk dat wij de effectiviteit van het beleid structureel periodiek monitoren. In het RIVM-rapport Nationaal Kompas Volksgezondheid zie ik tot mijn grote verbazing, en misschien wel schrik, dat een land met een zeer restrictief beleid als Zweden het laagste scoort op recent cannabisgebruik en dat Nederland in de middenmoot zit. Dat geldt ook ten aanzien van andere middelen. De vraag welk beleid succesvol is, hoeven wij nu niet te beantwoorden. Ik zou het wel zeer op prijs stellen als er een monitor komt op basis van goede indicatoren. Op deze evaluatie hebben wij namelijk heel veel jaren moeten wachten.
Minister Schippers:
Ik denk dat er in alle landen veel aandacht is voor het drugsbeleid. Diverse onderzoeken hebben niet aangetoond dat een repressief beleid leidt tot een lagere prevalentie van drugsgebruik en een liberaal beleid tot een hogere. In de VS, een land met een repressief drugsbeleid, is het drugsgebruik bijvoorbeeld hoog. In Zweden, ook een land met een repressief drugsbeleid, is het gebruik juist laag. In Nederland is het aanzienlijk lager dan in de VS, maar wel hoger dan in Zweden. In vergelijking met andere West-Europese landen bevindt Nederland zich in de middenmoot. Ik denk dat drugsbeleid heel veel wordt onderzocht, en terecht. Er is echter niet een op-een-een link te leggen. In mijn preventiebeleid — dat heb ik al bij de aanvang van deze kabinetsperiode gedaan — heb ik de zaken die succesvol zijn versterkt doorgezet en de zaken waaraan werd getwijfeld of waarvan iedereen eigenlijk zei dat zij niet echt werken, stopgezet.
De heer Elissen (PVV):
Ik ben het met de minister eens dat het zeer complex is om alle landen met hun verschillende wijzen van aanpak te vergelijken. Dat komt vooral doordat de Europese instituties, zoals het Europees Waarnemingscentrum en Europol, en alle verschillende landen op hun eigen manier meten. Er moet dus een soort harmonisatie plaatsvinden van definities en indicatoren op basis waarvan wordt gemeten. Dan kan in Europees verband een serieuze vergelijking worden gemaakt. Ik vraag de minister om daarop meer in te zetten, zodat wij op een meer geharmoniseerde manier onderzoek doen en de effectiviteit van beleid op een goede manier kunnen beoordelen.
Minister Schippers:
Op veel terreinen hebben wij daar last van. Ook in de volksgezondheid zijn veel zaken niet te vergelijken, omdat iedereen zijn eigen meetmethode heeft. Hierop wil ik zeker inzetten.
Mevrouw Bouwmeester (PvdA):
De minister heeft mij zonet heel blij gemaakt met een antwoord over GHB. Op dat antwoord wacht ik al vier jaar. Dat is deze minister dus niet aan te rekenen, maar het is heel fijn dat ik dit antwoord nu heb. Ook wat de minister heeft gezegd over haar nieuwe preventiebeleid, een onderwerp waarover ik altijd kritisch ben, verdient een compliment. Zij heeft gesproken over een derde contactmoment op de middelbare school en gezegd dat preventie die werkt, wordt doorgezet. Ook heeft zij gezegd dat social media een vernieuwing betekenen. Volgens mij is dat een heel goede vernieuwing. Toch heb ik nog een vraag. Er zijn scholen waar voorlichting wordt gegeven en er zijn scholen waar dat niet gebeurt. In eerste termijn heb ik voorgesteld dat het geven van voorlichting verplicht wordt op elke school. EenVandaag heeft onderzocht of jongeren dat willen. Uit dat onderzoek blijkt dat zij het heel graag willen, maar 40% van de scholen doet het niet. Welke mogelijkheden ziet de minister hiervoor?
Minister Schippers:
Wij hebben het onderwijs in Nederland zo geregeld dat het een grote vrijheid heeft op veel terreinen en dat scholen voor een groot deel zelf bepalen wat zij doen. Ik ben daar ook tegenaan gelopen toen ik het met de Kamer had over het rookverbod op scholen. Dat kan ik niet afkondigen, omdat de scholen, met de ouderverenigingen, dat in Nederland zelf bepalen. Er lopen in Nederland allerlei programma’s, die steeds meer scholen al spontaan overnemen. Niet iedereen neemt ons programma. Bijvoorbeeld christelijke scholen hebben een eigen programma, verzorgd door De Hoop. Ik weet niet precies hoeveel scholen dat hebben, maar in ieder geval maken scholen hierin een eigen keuze en leveren zij daarin maatwerk. Wel hebben wij de jeugdgezondheidszorg. Scholen hebben echter een zekere vrijheid in de wijze waarop zij dit onderwerp onderwijzen en waarop zij deze voorlichting vormgeven. Die vrijheid zou ik hun eigenlijk niet willen afnemen. Verplicht stellen zou ik dus niet willen doen, maar het bevorderen van deze voorlichting doen wij uit alle macht. Het gaat hiermee ook best goed. Wij zijn bijvoorbeeld ook op mbo-scholen gestart. Ook in het mbo nemen steeds meer scholen ons programma over.
Mevrouw Bouwmeester (PvdA):
Ik vraag dit omdat, los van het feit dat jongeren het zelf willen, meerdere verenigingen van Moedige Moeders in Nederland heel sterk het signaal hebben gegeven dat kinderen deze voorlichting moeten krijgen. Er worden wel meer verboden afgekondigd; kijk naar de coffeeshop. Dan kunnen wij toch ook verplichtend tegen scholen zeggen dat zij dit moeten doen, zonder op te leggen wat zij moeten doen en hoe zij het moeten doen? Zo hebben wij de garantie dat elk kind die voorlichting krijgt, ook kinderen met ouders die misschien niet zo sterk zijn om het kind weerbaar te maken.
Minister Schippers:
Ik vind dat scholen zelf moeten weten welke vorm zij kiezen. Ik probeer scholen wel te stimuleren om het over te nemen. “De gezonde school en genotmiddelen” heeft een dekkingsgraad van 30% in het basisonderwijs maar van 70% in het voortgezet onderwijs. Voor het mbo is er een nieuw programma, “Test je leefstijl”, met een dekkingsgraad van 50%. Het percentage scholen dat dit doet, is dus echt fors. Bijvoorbeeld christelijke scholen hebben vaak programma’s vanuit stichting De Hoop. Ik denk dat wij het hiermee best goed doen. Ik houd wel de vinger aan de pols. Het moet de goede kant op blijven gaan en scholen moeten er echt aandacht aan besteden, maar ik vind het nu niet aan de orde om het te verplichten.
Er werd gevraagd hoe het staat met projecten om zwaar verslaafden te helpen. Zij worden geholpen via het principe van “stepped care”. Zo mogelijk is daarbij het uitgangspunt: volledig stoppen met gebruik. Bij langdurig en ernstig harddrugsverslaafden is volledig stoppen niet altijd een direct haalbaar behandeldoel en wordt de behandeling in eerste instantie gericht op verbetering van de gezondheid en maatschappelijk herstel.
Bij de behandeling van opiaatverslaving worden bevredigende resultaten behaald door de beschikbaarheid van allerlei vormen van medicatie.
In Nijmegen is een jaar geleden, als laatste van de grote steden, een behandelpoli geopend waarin een farmacotherapeutische behandeling wordt geboden aan therapieresistente heroïneverslaafden. Bij de behandeling van verslaving aan crack en cocaïne ontbreekt het aan substituut-medicatie. Dit zijn dus heel moeilijk te behandelen verslavingen. Overigens wordt via de weg van medisch-wetenschappelijk hersenonderzoek en ander onderzoek gezocht naar geschikte medicatie en nieuwe of verbeterde behandelmethoden. In aansluiting op behandelingen ontvangt een ernstig verslaafde doorgaans maatschappelijke ondersteuning, vooral op de levensgebieden woon, werk en inkomen. De meest ernstige harddrugsverslaafden staan in contact met hulpverlening. Wij hebben voor hen gebruiksruimten en inloopcentra.
Waarom komt er geen uitbreiding van de mogelijkheden van medicinale wiet voor patiënten? Ik sta niet afwijzend tegenover uitbreiding van het aantal varianten, mits deze tegemoetkomt aan een substantiële vraag en het Bureau voor Medicinale Cannabis kostendekkend kan functioneren. Het Bureau voor Medicinale Cannabis heeft regelmatig contact met patiëntenverenigingen zoals de Multiple Sclerose Vereniging Nederland. De vereniging geeft aan dat de meeste patiënten voldoende geholpen zijn met het huidige aanbod. Het is niet haalbaar om voor iedere patiënt of zelfs voor een kleine subgroep een eigen variant beschikbaar te stellen. Aan het beschikbaar stellen van iedere variant zijn extra kosten verbonden. Deze extra kosten kunnen ertoe leiden dat het Bureau voor Medicinale Cannabis opnieuw geconfronteerd wordt met exploitatietekorten. Afgelopen jaar is, mede op verzoek van de patiëntenverenigingen, een vierde variant geïntroduceerd. Die loopt goed en voorziet in een substantiële behoefte. Er zijn zorgverzekeraars die medicinale cannabis vergoeden op grond van een aanvullende verzekering of van een coulanceregeling. Ik constateer dat steeds meer verzekeraars bereid zijn om medicinale cannabis te vergoeden. Ik ben niet voornemens om deze op te nemen in het basispakket. We hebben strikte regels voor het opnemen van middelen in het basispakket. Voor geneesmiddelen betekent dit dat er op zijn minst sprake moet zijn van een registratie. Voor magistrale bereidingen moet er in ieder geval sprake zijn van rationele farmacotherapie. Dat laatste is nog niet aangetoond.
Mevrouw Bouwmeester (PvdA):
Ik heb een vraag over de verslavingszorg in Nederland. Het aanbod in Nederland is heel divers. Daar mogen wij heel trots op zijn. Zelfs mensen die heel verslaafd zijn en daarmee een probleem veroorzaken voor zichzelf en vaak ook voor de omgeving, kunnen soms net over de streep getrokken worden. We weten allemaal dat dit een heel dun lijntje is. Het aanbod is dus perfect, maar de toegang wordt nu beperkt. Hulpverleners,die heel zwaar werk doen, kunnen soms mensen net motiveren om voor hun eigen bestwil van zorg gebruik te maken. Er is nu echter sprake van een eigen bijdrage, die mensen weghoudt van zorg. Onder anderen de Moedige Moeders geven dit signaal. Nadat deze moeders door een hel zijn gegaan, hebben zij hun kind eindelijk zover dat het zich wil laten behandelen, en laat het kind het zitten omdat het niet wil betalen. Vaak hebben deze kinderen bovendien geen inkomen. Met de nieuwe bijstandswet wordt dit nog ingewikkelder. Hoe gaat de minister voorkomen dat deze mensen zich onttrekken aan zorg?
Minister Schippers:
De eigen bijdrage in de geestelijke gezondheidszorg is een uitvloeisel van de noodzaak tot matiging en verantwoorde ontwikkeling van de kosten in de curatieve ggz. De kosten in de ggz zijn de afgelopen tien jaar meer dan verdubbeld, van 2,4 mld. in 2000 naar 5,4 mld. in 2009. Ieder jaar groeit het aantal patiënten met 10%, terwijl het aantal mensen met een psychische ziekte gelijk is gebleven. Het kabinet vindt het redelijk dat mensen die gebruikmaken van ggz, daaraan financieel bijdragen. De bijdrage is verlaagd naar €200 per kalenderjaar. Mevrouw Bouwmeester sprak over moeders die zorgen hebben over hun kind. De eigen bijdrage is niet van toepassing op jongeren onder de achttien. Crisis- en bemoeizorg en onvrijwillige opname in het kader van de BOPZ zijn vrijgesteld van een eigen bijdrage. Hieronder vallen ook inbewaringstelling of rechterlijke machtiging. Ook loopt er een monitor naar de effecten. Ik verwacht dat ik de Kamer de eerste resultaten van deze monitor in september kan toesturen. Bij de monitor is een begeleidingscommissie ingesteld, met onder andere politie, gemeenten, de geestelijke gezondheidszorg en huisartsen, om de kwetsbare groepen goed in beeld te kunnen brengen, zorgmijding vroeg te signaleren en om de keten van zorg rond hen sluitend te organiseren.
Mevrouw Bouwmeester (PvdA):
Ik heb het idee dat minister Schippers mijn vraag totaal niet serieus neemt. We hebben allemaal kunnen horen dat zij deze riedel voorleest. Het kabinet laat deze riedel steeds horen. Ik dacht dat de Partij van de Arbeid en de minister dichter tot elkaar kwamen waar het de zorg betreft.
Mijn vraag is hoe je voorkomt dat mensen zich aan zorg onttrekken. De minister zegt dat het onder de achttien gratis is. Maar ik heb het over kinderen boven de achttien, omdat de heel ernstige problematiek bij hen zit. Zij kunnen geen kant meer op. De minister laat hen zakken. Tenzij, en daarvoor kiest de politie nu ook — ik blijf Rucphen aanhalen, want daar heb ik het allemaal gehoord — men een rechterlijke machtiging aanvraagt. Dan kan men namelijk iets. De rechterlijke machtiging heeft bovendien nog een bonus, want daarmee is het gratis. Het signaal dat met de eigen bijdrage wordt afgegeven aan de jongvolwassenen en hun moeders, is om het maar uit de hand te laten lopen en te zorgen dat ze een rechterlijke machtiging krijgen, want dan hebben ze de bonus en is het gratis.
Minister Schippers:
Mevrouw Bouwmeester krijgt steeds hetzelfde antwoord omdat zij mij steeds dezelfde vraag stelt. Zorg is niet gratis. Ook als iemand niet zelf kan betalen, is zorg niet gratis. Dan betaalt namelijk iemand anders die zorg. De bedoeling is dat iedereen die gebruikmaakt van zorg, een beetje zelf betaalt, en dat we de grote kosten betalen met z’n allen, solidair. Het is een beetje “de gebruiker betaalt”.
Mevrouw Kooiman (SP):
Ik was afgelopen maandag op werkbezoek in Oss. Ik sprak Nicky, een jonge delinquent, die aan de coke was geweest en behoorlijk blowt. Hij is in behandeling bij de verslavingszorg. Hij moest een eigen bijdrage betalen en zei: bekijk het allemaal maar, ik kap ermee. Zijn moeder zei: dan gaat Nicky dus weer de fout in, want hij heeft al een paar keer mensen voor hun hoofd geslagen en dan komt hij gewoon weer in een cel. Dan zijn we dus extra kosten kwijt. Kan de minister ingaan op de vraag hoeveel extra kosten we eigenlijk wel niet kwijt zijn als we vast blijven houden aan de eigen bijdrage in de verslavingszorg?
Minister Schippers:
Wij monitoren de maatregel niet voor niets. Dan doen wij om de gevolgen ervan in kaart kunnen brengen. In september heb ik daar het eerste zicht op.
Mevrouw Kooiman (SP):
Dan moeten we het dus eerst uit de hand laten lopen en dan een conclusie trekken in september, om dan maar te bezien of er weer maatregelen worden genomen om het allemaal terug te draaien. Begrijp ik de minister zo goed?
Minister Schippers:
De maatregel is niet voor niets genomen. Voor de lichtere vormen van geestelijke gezondheidszorg had het vorige kabinet een eigen bijdrage ingevoerd. Daardoor gingen mensen niet meer naar die lichte vormen van zorg, maar naar gespecialiseerde vormen van zorg. Ze sloegen als het ware de lichte vorm over, precies wat je met stepped care niet wilt. Dan kun je twee dingen doen in een land dat een groot financieel probleem heeft. Je kunt zeggen: dan schaffen we het allemaal maar af. Dan gaan de kosten niet weg, dan gaat de premie omhoog. Je kunt ook zeggen: we gaan het principe van de gebruiker betaalt ook op de geestelijke gezondheidszorg toepassen, omdat de kosten verdubbeld zijn. We zien het aantal mensen met een prevalentie voor ggz-ziekten niet toenemen — dat blijft eigenlijk gelijk — maar toch groeit het aantal patiënten met 10%. Daarin zit iets wat niet klopt. Het klopt ergens ook niet dat wij in Nederland heel veel mensen in de tweede lijn hebben, terwijl dat in andere landen veel minder is. De maatregel is dus niet zomaar genomen. Hij is genomen met een doel. Wij monitoren de maatregel heel strak. Wij kunnen na verloop van tijd bekijken of er onwenselijke gevolgen zijn en of en hoe we moeten bijsturen. Dat kan ik echter pas zeggen als ik zie wat de maatregel heeft opgeleverd.
Mevrouw Kooiman (SP):
Ik kan alleen maar concluderen dat Nicky tegen die tijd mogelijk in de cel zit en dat we dan veel duurder uit zijn. Ik vind het echt heel erg jammer dat het kabinet daarvoor de ogen sluit.
Minister Schippers:
Misschien dat de moeder van Nicky dan voor haar zoon die eigen bijdrage kan betalen.
De heer Van der Ham (D66):
D66 is geen tegenstander van eigen bijdragen in de zorg. Dat weet de minister. Ik hoor dat de minister met bijzondere zorg kijkt naar deze eigen bijdrage in de zorg. Ik vind dat belangrijk omdat D66, nogmaals, geen tegenstander van het principe is. Maar we hebben soms met mensen te maken die zelf niet beseffen dat ze een probleem hebben, die niet weten of willen erkennen dat ze ziek zijn. Daarbij gaat het dus niet alleen over drugs, maar ook over alcohol en dat soort zaken. Dat creëert een extra probleem voor mensen die een ziekte hebben die ze wel erkennen. Met andere woorden, ik hoop dat de monitoring goed verloopt en dat de minister oprecht meent dat als daaruit blijkt dat mensen om die reden wegblijven, de maatregel heroverwogen wordt. Ik krijg graag de toezegging dat dit een optie is.
Mijn andere punt betreft de voorlichting. Ik noem projecten als Unity, die op feesten staan om mensen goed voor te lichten over wat ze vooral niet moeten doen en over hoe ze het wel moeten doen als ze dat überhaupt willen. We horen uit de verslavingszorg dat daar ongelooflijk op wordt gekort, terwijl voorlichting, om harm reduction te bewerkstelligen, juist ongelooflijk effectief is op de dansvloer, waar jongeren soms over de schreef gaan. Hoe gaat de minister voorkomen dat dit soort heel belangrijke informatie op de dansvloer en op andere plekken waar jongeren komen, wordt wegbezuinigd?
Minister Schippers:
Voor dat laatste punt hebben we het DIMS, bij het Trimbos-instituut, waar ook twintig testpunten bij horen.
Dan het eerste punt van de heer Van der Ham. Ja, ik kijk bijzonder nauwgezet naar de gevolgen van de eigen betaling. Ik vind dat heel belangrijk. Een aantal gemeenten heeft bijvoorbeeld een collectieve verzekering voor bijstandsgerechtigden. Die gemeenten hebben bijvoorbeeld in hun collectieve verzekering de eigen ggz-bijdrage afgekocht. Daarmee zorgen zij ervoor dat het probleem van een grote, kwetsbare groep van mensen met een laag inkomen, die moeite kan hebben met de eigen betaling, wordt ondervangen. Dat soort dingen vind ik ook interessant. Ik wil bekijken hoe dat werkt, hoeveel gemeenten het doen, wat de resultaten zijn en of we die maatregelen breder kunnen toepassen. Dan hebben we die groep die we willen hebben. Ik kan niet toezeggen dat we het gaan aanpassen als de mensen wegblijven, want als de mensen wegblijven omdat ze naar een lichtere vorm van zorg gaan waar ze eigenlijk horen, is die maatregel precies wat we willen. Als echter de kwetsbare mensen wegblijven, de mensen die een bijstandsuitkering hebben omdat ze niet kunnen werken omdat ze verslaafd zijn, bekijken we heel strak of we daar arrangementen voor kunnen maken. We kijken naar allerlei varianten.
De heer Van der Ham (D66):
Het antwoord over de DIMS dekt volgens mij niet helemaal de lading van mijn vraag. Het is goed dat die er zijn, …
Minister Schippers:
U stelt zo veel vragen!
De heer Van der Ham (D66):
Ja, omdat ik maar een paar interrupties mag plegen en er heel veel op het paletje ligt. Maar daarvoor hebben we nog een vervolgvraag. Mijn vraag ging over voorlichting op de plekken waar jongeren komen. Daar worden mensen die potentieel met drugs en alcohol in aanraking komen, geïnformeerd. Op dat soort projecten dreigt bezuinigd te worden, en juist die projecten blijken zo effectief. Hoe kan de minister dat rijmen met haar pleidooi voor veel preventie?
Minister Schippers:
Ik heb geen specifieke projecten afgeschaft. Het kan wel zijn dat deze projecten vallen onder de algehele kortingen en bezuinigingen, maar dat is mij niet bekend. Ik zal echt moeten uitzoeken wat de stand van zaken is.
De voorzitter:
De minister gaat verder.
Minister Schippers:
Voorzitter, ik ben pas bij de eerste woordvoerder. Ik zeg het maar even.
De voorzitter:
Vandaar dat ik de collega’s om enige terughoudendheid vraag.
Minister Schippers:
Ik ben nog steeds de vragen aan het beantwoorden van de eerste woordvoerder, de heer Van der Ham. Hij stelde een vraag over problemen met oneigenlijk medicijngebruik en over verslaving aan slaapmiddelen. Het Instituut voor Verslavingsonderzoek heeft in 2009 een onderzoek gepubliceerd over oneigenlijk gebruik van medicijnen, zowel receptgeneesmiddelen als zelfzorgmedicatie. In de Verenigde Staten werd een toename gesignaleerd van jongeren die vanwege oneigenlijk gebruik van medicijnen op de EHBO belandden. Uit het onderzoek van het IVO bleek dat oneigenlijk gebruik voornamelijk toegeschreven kon worden aan puberaal experimenteergedrag, dus gebruik uit nieuwsgierigheid en voor de lol. In verreweg de meeste gevallen bleef het bij eenmalig gebruik.
Een andere belangrijke groep oneigenlijke gebruikers wordt gevormd door de zogenaamde psychonauten. Dat zijn jongeren die alle middelen uitproberen. Uit het onderzoek is af te leiden dat slechts enkele jongeren excessief oneigenlijk medicijnen hadden gebruikt. Nederlandse artsen zijn relatief terughoudend in het voorschrijven van medicijnen aan jongeren, zo blijkt uit onderzoek. Toch maken de Tweede Kamer en het kabinet zich gezamenlijk zorgen over medicalisering van de jeugd. In de stelselherziening jeugd is “demedicalisering jeugd” door de Kamer toegevoegd als derde hoofddoelstelling. Ik heb de beroepsgroepen aangeschreven om mij hun visie te geven op het medicijngebruik van en het voorschrijven van medicijnen aan jongeren. De staatssecretaris en ik zullen de Kamer dan ook voor de zomer informeren over de wijze waarop het thema van demedicalisering van de jeugd vorm zal worden gegeven.
Huisartsen hebben tot enige jaren geleden slaap- en kalmeringsmiddelen voor een te lange periode voorgeschreven. De richtlijn zelf gaf aan dat de middelen slechts gedurende een halfjaar effectief zijn in het terugdringen van slaapklachten. Er is veel inzet geweest om te bevorderen dat deze richtlijn beter werd nageleefd. In 2009 is uiteindelijk besloten om de vergoeding voor deze medicatie af te schaffen, met uitzondering van een aantal specifieke indicaties zoals angststoornissen. Daarvoor zag het CVZ wel een plaats.
Tegelijk heb ik de ontwikkeling van het e-healthprogramma Benzo de baas gestimuleerd. Dit programma ondersteunt mensen bij het stoppen met het gebruik van slaap- en kalmeringsmiddelen. Het gebruik daarvan is sinds 2009 afgenomen, blijkt uit een onderzoek van het NIVEL in samenwerking met de Universiteit Utrecht. Uit de gegevens van het Landelijk Alcohol en Drugs Informatie Systeem blijkt dat er nauwelijks hulpvragers vanwege medicijnverslaving een beroep op de verslavingszorg doen. Gelet op de aard en omvang van de problematiek van de verslaving aan slaapmiddelen en de inmiddels ondernomen acties acht ik een specifiek actieplan niet nodig. Ik heb zojuist aangegeven dat we de voorlichting op scholen sterk zullen intensiveren. Er is daarvoor 6 mln. extra beschikbaar over een periode van drie jaar.
Er is gevraagd of ik voor werkgevers een landelijk kader over drugs op de werkvloer wil opstellen. De Arbowet kent geen specifieke bepalingen ten aanzien van alcohol- en drugsgebruik, maar biedt een algemeen kader voor veiligheid en gezondheid op de werkvloer. Het testen van werknemers op alcohol en drugs kan niet worden verplicht. Dit zou een directe inbreuk op de persoonlijke levenssfeer zijn, hetgeen in strijd is met artikel 8 van het EVRM en artikel 10 van de Grondwet. Daarvan mag alleen worden afgeweken bij beroepsgebonden situaties die een direct gevaar kunnen opleveren voor derden, bijvoorbeeld in de luchtvaart. Bij vermoeden van veiligheids- en gezondheidsrisico’s kan en moet de werkgever altijd ingrijpen, bijvoorbeeld door een werknemer door te sturen naar de bedrijfsarts of hem ander werk aan te bieden. Sommige werkgevers hebben te kampen met specifieke problemen die vaker voorkomen op het werk. Ze zijn op grond van de Arbowet verplicht om daar beleid op te maken. Wat mij betreft volstaan de huidige juridische mogelijkheden en de huidige praktijk op dit moment.
Mevrouw Wiegman vroeg of bij verslaafde moeders de kinderbeschermingsmaatregelen voor ongeboren kinderen ook voor de 24ste week van de zwangerschap ingezet zouden kunnen worden. Mevrouw Wiegman vroeg ook: als vrouwen met verslavingsproblemen worden opgevangen, dient er toch ook geld te zijn voor hulp aan kinderen? In 2008 hebben de Raad voor de Kinderbescherming, Jeugdzorg en kinderrechters afspraken over de zorg voor ongeboren kinderen gemaakt. Voor die tijd kon de Raad voor de Kinderbescherming pas iets doen na de geboorte van het kind. Met de moeder worden afspraken gemaakt over het verdere verloop van de zwangerschap en de periode daarna. Kinderen van verslaafde moeders worden bijna altijd direct na de geboorte in een pleeggezin ondergebracht. Kinderrechters werken mee aan de ondertoezichtstelling van de ongeborene vanaf de 24ste week van de zwangerschap. De opvang van kinderen van verslaafde vrouwen die voor behandeling worden opgenomen, wordt mede gefinancierd als er een medische indicatiestelling op grond van de Zorgverzekeringswet is.
De volgende vraag was of ik ga regelen dat e-health niet via subsidies maar via zorgverzekeraars wordt geregeld. We hebben daar in de Tweede Kamer vaker over gesproken. Binnenkort kom ik met een e-healthnota. In die nota zal ik verder ingaan op de gestelde vraag. Het probleem is dat e-health vaak anoniem is, en daarom ook zo gewild, en dat je die vorm van zorgverlening niet aan een verzekerde en dus niet aan een zorgverzekeraar kunt toerekenen. Ik kom daar dus nader bij de Kamer op terug.
Mevrouw Wiegman en de heer Çörüz vroegen of ik wil zorgen voor een drugsvrije school, met een jaarlijkse monitoring van de aanpak. Scholen zijn er vrij in om hun aanpak van drugs en alcohol zelf vorm te geven.
Ze kunnen echter veel doen. Ze kunnen voorlichting geven, grenzen stellen — erg belangrijk — jongeren met riskant middelengebruik vroeg signaleren en zorgen dat er snel goede hulp komt. De Zorg- en adviesteams op scholen schakelen heel goed met de verslavingszorg. In het kader van een veilig schoolklimaat is een wettelijke verplichting tot het registreren van incidenten op scholen in voorbereiding. Drugsincidenten vallen daar ook onder. Het wetsvoorstel is momenteel in behandeling bij de Tweede Kamer. Met de registratie van incidenten kunnen scholen een goed en structureel veiligheidsbeleid voeren.
Ik heb al gesproken over de verschillende programma’s op scholen. “De gezonde school en genotmiddelen” is een programma voor de basisschool, het voortgezet onderwijs en het mbo. “Test je leefstijl” is een programma dat is uitgerold in het mbo. 50% van de scholen werkt daar al mee. Leerlingen krijgen gerichte informatie die aansluit bij hun vragen en leefwereld. Ouders krijgen informatie over de vraag hoe zij bij de opvoeding aandacht kunnen besteden aan roken, alcohol en drugs. Docenten worden geschoold in het vroeg signaleren van riskant middelengebruik en schoolbesturen worden geholpen met de invoering van een middelenreglement. De dekking van “De gezonde school en genotmiddelen” wordt gemonitord.
Mevrouw Wiegman vroeg of er extra maatregelen worden genomen op basis van onderzoek naar vroegtijdig schoolverlaten. Uit wetenschappelijk onderzoek blijkt dat alcohol- en cannabisgebruik risicofactoren zijn voor spijbelen, een geringe schoolmotivatie en verminderde schoolprestaties. In het verlengde daarvan ligt schooluitval. Middelengebruik is een factor van belang voor schooluitval. De mate waarin middelengebruik hieraan bijdraagt, is echter onzeker. Scholen kunnen een belangrijke rol spelen, zoals ik net heb aangegeven, bijvoorbeeld met de Zorg- en adviesteams. Ik werk aan een extra contactmoment in de jeugdgezondheidszorg voor vijftien- en zestienjarigen.
Dat kan ook via internet. Wij zijn nog aan het uitzoeken hoe dit op de beste manier kan. Sommige gemeenten schakelen de jeugdgezondheidszorg in bij het terugdringen van ziekteverzuim, want dat is een belangrijke factor voor schooluitval. Een bepaald deel van de zieke leerlingen krijgt dan een verzuimgesprek bij de jeugdgezondheidszorg. Hier worden afspraken gemaakt over schoolhervatting. Als dit niet succesvol is, wordt de leerplichtambtenaar ingeschakeld.
Mij wordt gevraagd om te investeren in extra risicogroepen en om te zorgen voor een verbetering van de aansluiting van de jeugdzorg op de verslavingszorg. Bij de risicogroepen gaan problematisch drugsgebruik en verslavingen vaak samen met meervoudige problematiek, psychische problemen, problemen met school of thuis. Ik richt mij op deze groepen met een aangepaste voorlichting, zoals Open en Alert voor groepen met een licht verstandelijke beperking en het aanbod KOPP/KVO voor kinderen van ouders met psychische problemen of kinderen van verslaafde ouders. Jeugdzorginstellingen krijgen jongeren met problemen op verschillende gebieden, waaronder problematisch middelengebruik. De geconstateerde problematiek wordt integraal behandeld. De aansluiting van de jeugdzorg op de verslavingszorg is echter wel voor verbetering vatbaar. De grootste winst is te behalen door het realiseren van een samenhangende aanpak vanuit de verschillende sectoren: de jeugdzorg, de jeugd-ggz, de jeugdgezondheidszorg en onderwijs met zorgadviesteams, waarbij verslavingsproblemen tijdig worden onderkend en integraal aangepakt. De herziening van het jeugdzorgstelsel zal naar verwachting een verbeterde verbinding van de verslavingszorg met de jeugdketen op lokaal niveau als resultaat hebben.
De heer Van der Staaij vroeg wat het langetermijnperspectief van dit kabinet is ten aanzien van het drugsbeleid. Voor mij als minister van Volksgezondheid is het belangrijk dat wij geen dogmatisch beleid voeren. Het drugsbeleid rust mijns inziens op twee pijlers, die van de bescherming van de volksgezondheid enerzijds en die van de bestrijding van overlast en criminaliteit anderzijds. Dit is volgens mij het perspectief voor de lange termijn. Het terugdringen van de vraag zit aan mijn kant. Het terugdringen van het aanbod zit aan de kant van de minister van Veiligheid en Justitie. Ons beleid is erop gericht, te voorkomen dat jonge mensen drugs gaan gebruiken. Met name het cannabisgebruik onder jongeren is veel te normaal geworden. Wij moeten die trend keren. De voorkoming van vermenging van het softdrugs- en harddrugsaanbod vind ik erg belangrijk. Wij moeten voorkomen dat wij te eenzijdige repressieve maatregelen krijgen. Een goede verslavingszorg en een creatieve aanpak is belangrijk.
Ik kom nu op de capaciteit van de verslavingszorg. Een proces van schaalvergroting, zorgvernieuwing, kwaliteitsverbetering en commercialisering van de verslavingszorg heeft de afgelopen tien jaar geleid tot een kwalitatief goed en gedifferentieerd, evidencebased en toegankelijk zorgaanbod. Behalve de grote instellingen die zijn ontstaan, bieden ook private verslavingszorgaanbieders hun diensten aan. Ten behoeve van de behandeling en de begeleiding van ernstig verslaafde patiënten is er een verbinding met de maatschappelijke ondersteuning voor huisvesting, schuldhulpverlening en dagbesteding. De afgelopen tien jaar is de hulpvraag bij reguliere instellingen toegenomen van 50.000 patiënten in 2000 naar 75.000 patiënten in 2010. De capaciteit van de verslavingszorg is in dezelfde periode ook toegenomen. De gemiddelde wachttijd in de verslavingszorg was begin 2012 binnen de zogenaamde “Treeknormen”, namelijk twee weken bij aanmelding, vijf weken voor behandeling. Mede gelet op de versterking van de basis-ggz en de beschikbaarheid van e-mental health, acht ik de capaciteit van de verslavingszorg op dit moment voldoende.
Mevrouw Bouwmeester (PvdA):
Ik hoor van zo veel mensen uit het land dat de inzet van ervaringsdeskundigen, van de Moedige Moeders en van allerlei vrijwilligers op het gebied van verslavingszorg zo ontzettend veel goeds brengt en zo weinig kost. Misschien geeft die ook wel heel veel voldoening. Tegelijkertijd hoor ik dat het voor die mensen moeilijk is om door te dringen tot de echte instellingen, want daar werken allemaal professionals met protocollen en dat is heel ingewikkeld. Herkent de minister dit signaal? Ziet de minister mogelijkheden om de inzet van vrijwilligers te bevorderen of deze mensen te ondersteunen, zodat zij hun werk beter kunnen doen? Dat is namelijk gezond en goedkoop.
Minister Schippers:
Vrijwilligers in de gezondheidszorg weten door hun vrijwilligerschap of doordat zij partner zijn van iemand met een bepaalde ziekte, vaak meer over de ziekte en vooral over de beleving van de patiënt. Als zij een professional tegenkomen die met zijn professionele ogen naar de zorg kijkt, zie je altijd dat het heel moeilijk is. Dikwijls ontstaat er dan wrijving. Ik heb dit probleem al vaker aan de kaak gesteld, want ik vind dat vrijwilligers serieuzer moeten worden genomen. Vrijwilligers zijn vaak ervaringsdeskundigen. Zij doen iets, omdat zij er vaak ook ervaring mee hebben.
Ik vind het ongelooflijk belangrijk dat wij die vrijwilligers ruimte geven in die instellingen en ook op scholen. Maar uiteindelijk bepaalt de school wie daar binnenkomt en of hij KOPP les wil laten geven, ons programma wil overnemen of Moedige Moeders voor de klas wil hebben. Dat heeft ook te maken met de wijze waarop wij ons onderwijs hebben ingericht. Wij geven scholen een grote autonomie om dingen aan te pakken.
Mevrouw Bouwmeester (PvdA):
Dat is een duidelijk antwoord. Ik ben de laatste die zegt wie waarheen moet. Deze mensen zetten zich zo in met kennis en verstand van zaken en zij worden vaak door patiënten ontzettend serieus genomen. De psychiater of de verslavingsarts is niet verslaafd, maar die ander weet waarover het gaat. Hoe kun je ervoor zorgen dat hun positie wordt versterkt en dat de inzet van deze belangrijke kennis en expertise wordt vergroot?
Minister Schippers:
De overheid kan niet alles. Ik vind het belangrijk dat ik aansla op knelpunten, dat ik instellingen daarop aanspreek en dat ik die knelpunten probeer los te krijgen. Maar uiteindelijk moeten die professional en die vrijwilliger samen, bijvoorbeeld in die instelling, zorgen voor een verbetering van de zorg voor en van het leven van die patiënt. De heer Çörüz vroeg specifiek naar het programma van Moedige Moeders. Wij financieren De gezonde school en genotsmiddelen en nog een aantal programma’s. Dat zijn evidence-based programma’s; ze zijn bewezen effectief. In aanvulling daarop kunnen scholen van alles doen. Dat vind ik heel positief. Het kan een groot effect hebben dat je ziet wat verslaving met je kan doen en dat een verslaafde je dat zelf vertelt. Dan gaat een school daarover, niet ik. Ik wil dat niet weer subsidiëren of er weer een nieuwe subsidiestroom voor opzetten. Ik denk ook niet dat die club er zelf op wacht. Vaak is het een kwestie van cultuur. Wij hebben allemaal een taak om die cultuur te veranderen.
Mevrouw Bouwmeester (PvdA):
Ik had het vooral over reguliere zorginstellingen. Zou het helpen als ik de minister een aantal casussen aanlever?
Minister Schippers:
Ik wil er altijd naar kijken. Ik wil ook bekijken of ik er echt iets aan moet doen of een ander. Ik zie het in de zorg. Bij vrijwilligers in verzorgingshuizen of in ziekenhuizen kom je het ook vaak tegen. Maar ik zie het graag tegemoet.
De heer Çörüz (CDA):
Een van de oprichters van de Moedige Moeders heeft recentelijk in België een prijs gekregen voor het goede werk dat zij daar doen. Ik ben het volledig met de minister eens dat wij niets moeten voorschrijven. Is er niet een modus te vinden zonder subsidies of wetten? Dat is allemaal niet nodig. Ik wil de minister daartoe uitdagen en prikkelen. Wij erkennen allemaal het belang van het werk, maar helaas blijft het bij die constatering. Ik zou met mevrouw Bouwmeester graag een stapje verder willen. Uiteraard hebben scholen daarin hun vrijheid, maar kunnen wij niet een modus vinden waarin het kan samengaan en het niet of dit of dat is? Zij hebben problemen om bij scholen en ook breder binnen te komen, want dat is toch traditioneel het veld van de professionals. Daar is niks mis mee, maar ik vind de signalen vanuit de eigen ervaring net zo belangrijk. Ik wil die daadwerkelijk een plaats geven.
Minister Schippers:
Als de heer Çörüz knelpunten heeft, vraag ik hem die aan te leveren. Het is voor mij moeilijk om te kijken op scholen, zeker — ik zeg dat tegen een christendemocraat — vanwege de autonomie van die scholen, die zelf bepalen. Misschien staan wij er zelfs een beetje anders in — ik durf het bijna niet te zeggen — maar de heer Çörüz komt op voor die autonomie. Ik heb mij daaraan te houden en ik wil dat ook respecteren. Mij gaat het er uiteindelijk om dat er op die scholen aandacht aan wordt besteed. Als de heer Çörüz net als mevrouw Bouwmeester knelpunten aanlevert, kan ik die doorgeven aan mijn collega van Onderwijs, als het knelpunten zijn die voor de hand liggen en waaraan wij iets kunnen doen.
De heer Çörüz (CDA):
Dank daarvoor. Ik wil mij er zeker voor inzetten. Ik zie het wat breder. Niet alleen bij scholen, maar bijvoorbeeld ook bij jeugdhonken, keten en dat soort plaatsen waar jongeren komen, zou dit een heel goede extra bijdrage kunnen zijn.
Minister Schippers:
Het wordt natuurlijk wel steeds dunner, maar in feite heb ik nog maar een paar vragen te beantwoorden. Van drie woordvoerders heb ik alle vragen beantwoord.
De voorzitter:
Ja, ik telde er ook drie goed! De minister gaat verder.
Minister Schippers:
Bijna vier, want de laatste vraag van de heer Van der Staaij was hoe kan worden gezorgd voor bewustwording bij ouders van hersenschade bij jongeren. In de voorlichting aan ouders vanuit het programma De gezonde school en genotmiddelen is daar aandacht voor. De Trimbos-website hoepakjijdataan.nl is speciaal gericht op ouders. Dit is kennis die wij nog niet zo lang hebben, maar die wij wel in onze programma’s doorvoeren. Het is belangrijke kennis die tot een omslag kan leiden in het kijken door ouders naar drugs- en alcoholgebruik onder jongeren. Ouders zijn de eersten die daaraan paal en perk moeten stellen, maar daar hebben we nog wel wat zendingswerk te doen.
Mevrouw Bouwmeester heeft gevraagd waarom huisartsen drugsgebruik nauwelijks signaleren. Op verslaving rust nog altijd een groot taboe. Mensen die problemen hebben met het gebruik van alcohol en drugs, gaan daar niet zo snel mee naar de huisarts of de verslavingszorg. Zij verbergen dat eerst een beetje, zelfs voor hun omgeving. Mensen moeten allereerst voor zichzelf erkennen dat zij een probleem hebben met middelengebruik.
De tweede drempel die zij moeten nemen, is dat zij hulp moeten zoeken. Bij problematisch middelengebruik is er een zogenaamde treatment gap: er is een veelvoud aan mensen met problematisch middelengebruik in verhouding tot het aantal mensen dat daarvoor hulp zoekt. Hoewel herkenning en signalering van problematisch middelengebruik door huisartsen nog wel verbeterd kunnen worden, bijvoorbeeld door het inzetten van een praktijkondersteunend huisarts — de POH-GGZ — en door extra aandacht voor verslavingsproblematiek in de huisartsenopleiding, is de treatment gap de belangrijkste reden waarom huisartsen betrekkelijk weinig problematisch middelengebruik signaleren.
De heer Dibi vraagt of de focus van het drugsbeleid niet meer bij de volksgezondheid ligt. De focus ligt daar ook wel, want de negatieve effecten van het cannabisgebruik zijn lang onderschat. Dit kabinet wil die trend keren. Het volksgezondheidsbeleid speelt hierin een belangrijke rol. Dat het kabinet in deze regeerperiode meer nadruk legt op bestrijding van overlast en criminaliteit, wil dus niet zeggen dat er geen aandacht is voor volksgezondheidsaspecten. In Nijmegen is een jaar geleden als laatste van de grote steden een behandelpoli geopend waar therapieresistente heroïneverslaafden terechtkunnen. Ik heb zojuist allerlei maatregelen genoemd ten aanzien van preventie voor jongeren. Wij monitoren ook nieuwe maatregelen op het gebied van coffeeshopbeleid en het effect daarvan op de volksgezondheid. Dat betreft onder meer het drugsgebruik door jongeren, het aantal hulpvragen bij de verslavingszorg, het aantal ziekenhuisopnames en gezondheidsincidenten. In de Nationale Drugsmonitor worden deze variabelen jaarlijks beschreven. Wij hebben dus de vinger aan de pols.
Gaan jongeren vaker blowen als coffeeshops alleen nog cannabis met minder dan 15% THC verkopen? Uit onderzoek is bekend dat er verschillende typen cannabisgebruikers zijn. Een deel van de reguliere gebruikers gaat voor het maximale effect; zij zullen dus meer cannabis in een joint stoppen of er meer achter elkaar gaan roken, maar een ander deel rookt vooral voor de smaak en niet voor het sterkste effect. Die gebruikers zullen hun rookgedrag niet wijzigen en dus minder THC binnen krijgen. Wat van groot belang is, is dat nieuwe gebruikers zullen starten met een joint die een lager THC-gehalte heeft. Dat zal een positief effect zijn van die maatregel, zeker voor jongere gebruikers, dat wil zeggen wel 18+ maar jonger dan de gebruikers die al jaren roken. De grootte van het effect op de gezondheid is niet te voorspellen en het zal ook wel enige jaren duren voordat het effect voorspeld kan worden.
De vraag is gesteld of ik de Raad voor de Volksgezondheid om een rapport over drugsbeleid wil vragen. De afgelopen jaren hebben we twee commissies gehad, te weten de commissie-Van de Donk in 2009 en de commissie-Garretsen in 2011. Zij hebben advies uitgebracht over het drugsbeleid in brede zin. Ik zie niet in wat de toegevoegde waarde van weer een nieuw advies kan zijn.
Wat zal het onderzoek over de relatie tussen THC en CBD opleveren? De commissie-Garretsen heeft gewezen op de verhouding THC/CBD in relatie tot gezondheidsklachten door cannabis. Er zijn aanwijzingen dat CBD een beschermende factor is tegen de negatieve psychische en andere effecten van THC. In de huidige nederwiet is het THC-gehalte relatief hoog en het CBD-gehalte juist laag. Dat zou een van de verklaringen kunnen zijn voor het toegenomen aantal hulpvragen de laatste jaren. Als die veronderstelling op basis van literatuuronderzoek inderdaad aannemelijk is, kan dit gegeven gebruikt worden in de preventie. Het rapport van het Trimbos-instituut, dat het literatuuronderzoek uitvoert, is begin april beschikbaar.
De heer Van der Ham (D66):
Het stofje zou heel veel problemen kunnen voorkomen, maar wij weten het nog niet helemaal. Wij gaan nu THC meten. Is het mogelijk om ook CBD te meten?
Minister Schippers:
Ik zou het rapport van het Trimbos-instituut willen afwachten. De resultaten krijgen wij heel snel. Het is al bijna april. Als wij het rapport hebben, dan weten wij er iets meer over. Dan horen wij of CBD iets goeds doet en of het nuttig is om het CBD-gehalte te meten. Ik adviseer om daar even op te wachten.
De voorzitter:
Heeft de heer Van der Ham dat geduld?
De heer Van der Ham (D66):
Ik heb ontzettend veel geduld, voorzitter. Dat weet u toch? Stel dat CBD iets positiefs bijdraagt. Zou het dan gemeten kunnen worden met hetzelfde apparaat als waarmee wij THC meten?
Minister Schippers:
Geen idee. Nogmaals, laten wij het rapport afwachten. Als het rapport iets goeds oplevert, dan kunnen wij er iets mee doen. Als het teleurstellend is, kunnen wij er weinig mee.
De heer Çörüz vroeg mij of ik bekend ben met de behandeling buiten kantoortijd. Ben ik bereid om te onderzoeken of daar meer behoefte aan bestaat? Behalve de genoemde proef in het noorden, is mij bekend dat instellingen als Jellinek, Arkin en Centrum Maliebaan begonnen zijn met het verzorgen van behandeling buiten kantoortijd. Er bestaan al veel langer online behandelingen. Dat is nu klein, maar zal groter worden. Het is tijd- maar ook plaatsonafhankelijk. Ik ben ervan overtuigd dat zorgaanbieders hun aanbod afstemmen op de vraag van patiënten, zeker als wij de prestatiebekostiging voor de ggz gaan realiseren. Dat zou instellingen ertoe aanzetten om maatwerk te leveren voor hun patiënten.
De heer Van der Steur (VVD):
Ik dank de minister voor de beantwoording, ook die ten aanzien van het CBD-gehalte. Ik wacht graag af wat het rapport laat zien.
Ik heb gesproken over de taak van de overheid in de preventie. Daarnaast is er een maatschappelijke verantwoordelijkheid, bijvoorbeeld bij scholen. Vindt de minister dat het totale preventiebeleid in evenwicht is of vindt zij dat scholen of instellingen of organisatoren van feesten meer kunnen doen?
Minister Schippers:
Ja, dat heeft ook te maken met de bewustwording dat cannabis niet zo onschadelijk is als het lijkt. Datzelfde geldt overigens voor drank. Ouders moeten zich daarvan bewust worden. Ik denk dat wij zelf ook meer moeten doen. Ik heb 6 mln. vrijgemaakt om er extra in te investeren. Ik vind dat alle scholen een programma moeten hebben. Wij zitten bij de middelbare scholen op 70%, dus daar is nog 30% te gaan.
Ik denk dat we het lokaal beter kunnen doen. Wij hebben maatregelen genomen om handhaving op het gebied van alcohol terug te brengen bij gemeenten, zodat je daar een meer integraal middelenbeleid kunt voeren. De gemeenten hebben zoals bekend een belangrijke rol bij preventie: zij zijn als eerste aan zet als je kijkt naar de overheid. Ik kan helaas niet zeggen dat we allemaal genoeg doen. Er is veel meer te doen. Wij zetten stappen op die weg. Ik vind dat iedereen er behoorlijk hard aan trekt, maar we zijn er nog niet.
De heer Van der Steur (VVD):
Kan een onderdeel van de extra gelden een programma zijn om de maatschappij zelf te activeren? Naar de smaak van de VVD-fractie wordt namelijk veel te makkelijk gewezen naar de overheid, die maar de kwaliteit van de drugs moet controleren en maar voorlichting moet geven, maar er ligt natuurlijk ook een verantwoordelijkheid bij bijvoorbeeld organisatoren van feesten, jongereninstellingen en -verenigingen, enzovoorts. Ik heb het vermoeden dat zij nog niet alles doen wat kan.
Minister Schippers:
Ik ben dat met u eens. De overheid is hier maar een beperkte speler. Het begint bij de ouders, die hun kinderen moeten opvoeden en bekend moeten maken met de gevaren die er in het gebruik van allerlei middelen zitten. De scholen hebben een rol, maar ook organisatoren van feesten.
De heer Van der Staaij (SGP):
Mijn punt sluit daarop naadloos aan. Ik zat net te kijken op de site van de Stichting Voorkom!, die ook allerlei gastlessen geeft. In de lijst van sponsors zie ik zelfs Madurodam, verzekeraars, instellingen en particuliere fondsen. Ik vind dat wel een mooi voorbeeld: als er extra overheidsgeld beschikbaar komt, ook voor preventie, zou meer moeten worden bekeken hoe we degenen die voor overheidssteun in aanmerking komen, kunnen stimuleren om op een andere manier aan geld te komen, en om te proberen de maatschappij er actief bij te betrekken. Dat kan toch ook meerwaarde hebben? Ziet de minister mogelijkheden om dat soort goede voorbeelden uit te venten? Dat kan immers anderen weer op ideeën brengen.
Minister Schippers:
Het heeft zeker meerwaarde, en zelfs meer dan dat. Ik denk dat de motor van wat er in de samenleving gebeurt de samenleving zelf is. Wij maken met zijn allen de samenleving. Maar zo groot zijn de budgetten nu ook weer niet, zeker niet in deze tijden, dus we moeten wel inzetten op wat bewezen effectief is. De programma’s die we nu op de scholen hebben lopen, zijn bewezen effectief, worden daar steeds op getoetst en eventueel bijgesteld. De spotjes waren niet bewezen effectief, maar de leefwereld van jongeren bestaat veel meer uit social media en dat soort dingen. We willen dat geld gefocust inzetten. Hoe groter het effect is, hoe beter het is.
De voorzitter:
Ik zie dat de minister klaar is met haar beantwoording. We gaan, zoals is afgesproken een uur schorsen. Daarna hebt u, zeg ik tegen de collega’s, een derde van de oorspronkelijke spreektijd. Is dat echt allemaal nodig, of kan dat iets beperkter? Kan het op vier minuten worden gemaximeerd, inclusief moties? Dat spreken we dan af, en ook dat we het aantal interrupties een beetje binnen de perken houden.
De heer Van der Ham (D66):
Ik wil daarmee akkoord gaan, maar er is wel een aantal vragen blijven liggen waarop nog geen antwoord is gegeven. Ik ga ervan uit dat ik die vragen niet meer hoef te stellen en dat ze in tweede termijn worden beantwoord.
De voorzitter:
Kan dat ambtelijk bilateraal worden ingestoken, vraag ik de minister.
Minister Schippers:
Ik weet dat ik een aantal dingen heb toegezegd. Ik probeer in tweede termijn zoveel mogelijk vragen te beantwoorden, en als dat niet lukt, kom ik daar schriftelijk op terug.
De voorzitter:
Ik denk dat dat een goede afspraak is. Dat kan wellicht nog een paar punten raken.
Mevrouw Bouwmeester (PvdA):
Ik twijfel even. Schriftelijke beantwoording is op zich prima, maar misschien helpt het om nu nog even te noemen wat is blijven liggen.
Minister Schippers:
Voor de goede orde: ik heb het over de toezeggingen die ik heb gedaan, bijvoorbeeld aan de heer Van der Ham. Ik weet natuurlijk niet wat volgens de leden is blijven liggen en waarop wij schriftelijk moeten ingaan. Naar mijn idee heb ik namelijk alle vragen beantwoord.
De voorzitter:
Misschien kan in tweede termijn op een rijtje worden gezet op welke vragen de leden nog antwoord denken te krijgen.
De vergadering wordt van 19.30 uur tot 20.30 uur geschorst.
De heer Van der Ham (D66):
Voorzitter. In 1964, meen ik, werd hier een enorm verdrag voorgelegd: het Verdrag van New York. Dat was afgestemd in 1961. Op een donderdagmiddag, of woensdagmiddag, was er één spreker die zei: dat verdrag, daar wordt van alles in verboden, maar is dat nu wel handig; is het wel handig om ons daar zo aan te committeren? Wij hadden namelijk voor de Tweede Wereldoorlog een heel ander soort drugsbeleid, veel meer een regiestelsel. Daar heb ik in mijn bijdrage ook van gezegd: maatwerk, kijk daarnaar. Dat Verdrag van New York is toen eigenlijk zonder veel debat aangenomen en nu, 50 jaar later, zitten wij daar nog steeds aan vast. Als het belangrijkste argument om bepaalde stappen in Nederland niet te willen nemen, is omdat het van internationale verdragen niet mag, dan vraag ik mij af of dat wel voldoende argument is om tot vernieuwingen te komen. Die zijn echter wel van groot belang, zeker ook omdat wij zien dat er om ons heen heel veel beweging is rond dit soort verdragen. Daarom wil ik de volgende motie indienen.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat in de wereld steeds meer overheden het element “harm reduction” leidend laten zijn in het drugsbeleid;
overwegende dat internationale drugsverdragen nadrukkelijk ruimte laten voor een dergelijk beleid;
overwegende dat het decriminaliseren van het gebruik van soorten drugs alsmede het strikt reguleren van de keten van soorten drugs, gezondheidsschade kan helpen te verminderen;
verzoekt de regering, zich internationaal in te spannen om het element “harm reduction” in de internationale verdragen te benadrukken en te pleiten voor lokaal maatwerk om dit element te bevorderen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Van der Ham en Dibi. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 271 (24077).
De heer Van der Ham (D66):
Voorzitter. Maatwerk, dat bepleit ik, zowel internationaal als lokaal. Daarom de volgende motie.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat invoering van de wietpas in verschillende gemeenten tot mogelijke ongewenste effecten zal leiden;
overwegende dat lokaal maatwerk geboden is om problemen rond cannabisverkoop te bestrijden;
verzoekt de regering, de landelijke uitrol van de wietpas te staken en mogelijk te maken dat gemeenten die dit systeem zelfstandig wensen in te voeren zulks kunnen doen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Van der Ham, Kooiman, Dibi en Bouwmeester. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 272 (24077).
De heer Van der Ham (D66):
Voorzitter. Er is het een en ander gezegd over privacy. Daar maken wij ons grote zorgen over. Mag bij een sollicitatie bijvoorbeeld gevraagd worden of je lid bent van een coffeeshopclub? Ik wil een vergelijking maken. Stel je voor dat je om alcohol te kunnen drinken, lid zou moeten worden van een café. Dan zouden wij hetzelfde soort problemen hebben, want dat zou toch suggereren dat je daar blijkbaar heel regelmatig komt. Die suggestie hangt aan zo’n lidmaatschap. Ik heb ook gevraagd — daar krijg ik later in de stukken die wij nog van het kabinet krijgen, antwoord op — hoe wij omgaan met incidentele gebruikers en of zij dan ook lid moeten worden. Het lidmaatschap moet niet leiden tot een soort criminalisering. Dat vind ik een heel belangrijk element.
Ik heb nog twee moties.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat nieuwe middelen die een mate van risico kennen, eerst volledig vrij en ongereguleerd verkrijgbaar zijn en dat de enige opschaling in regulering is het plaatsen op een van de lijsten van de Opiumwet;
overwegende dat het vanwege de volksgezondheid verstandig is om eerder nieuw middelengebruik te reguleren;
van mening dat het wenselijk is dat in ieder geval voor middelen met een zeker risico er leeftijdseisen gesteld worden;
verzoekt de regering, te onderzoeken op welke wijze bij constatering van nieuwe middelen, waarbij een zeker risico wordt vastgesteld, spoedig een minimum leeftijdseis kan worden gesteld, en de Kamer hierover te informeren,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Van der Ham. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 273 (24077).
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat goede en toegankelijke voorlichting op plaatsen waar veel jongeren komen, zoals op feesten, een belangrijke bijdrage levert aan het voorkomen van risicovol middelengebruik;
verzoekt de regering, om samen met instanties voor verslavingszorg, horecaorganisaties, gemeenten en bedrijfsleven ervoor te zorgen dat tenminste de huidige voorlichting en preventieactiviteiten op peil blijven,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Van der Ham. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 274 (24077).
De heer Van der Steur (VVD):
Ik hoor de heer Van der Ham wel eens zeggen dat zijn eigen partij ook een liberale partij is. Desondanks neigt deze motie een beetje in de richting van de PvdA. De overheid zou de verplichting hebben om allerlei zaken in gang te zetten. Erkent de heer Van der Ham ook niet, net als de minister in antwoord op een vraag van mij, dat juist de organisaties die hij noemde, een eigen verantwoordelijkheid hebben en dat de overheid daar op zich geen rol in hoeft te vervullen?
Ik geef een concreet voorbeeld. Als een ondernemer een feest organiseert waarbij het risico bestaat dat er drugs worden gebruikt, moet die als organisator de verantwoordelijkheid nemen om voorlichting te verzorgen.
De heer Van der Ham (D66):
De heer Van der Steur heeft de motie waarschijnlijk niet goed begrepen door het hoge tempo waarin ik die heb moeten voorlezen. Het is precies zoals ik in de motie schrijf. Ik denk een heel eind mee met de heer Van der Steur en de regering. Ik heb het zo-even over Unity gehad, die voorlichtingscampagnes op feesten organiseert. Dat is zeer nuttig, want het is “on the spot” met mensen die wellicht iets gaan gebruiken. Die kunnen ervan af worden gehouden. In ieder geval kunnen de risico’s worden beperkt. Ik zie dat er veel problemen zijn met de bezuinigingen van het kabinet, die ook dit soort organisaties zouden kunnen raken. Als dat zo is, hoor ik dat wel. De minister zou er in tweede termijn nog op terugkomen. Ik hoor het graag als het kan worden voorkomen. Stel dat financiële overwegingen een reden zijn om te stoppen, dan zeg ik: ook D66 ziet dat er bezuinigd moet worden, maar het is een mooie taak voor de minister om met al dit soort organisaties rond de tafel te gaan zitten. Zij moet dan bespreken wat er georganiseerd moet worden, bijvoorbeeld over vergunningvereisten voor bepaalde feesten, et cetera, of andersoortige overwegingen, om dit soort informatie te kunnen leveren. Dat kan budgetneutraal gebeuren. Er kan dus zelfs op bezuinigd worden, zolang de minister er maar voor zorgt, samen met de genoemde partijen, dat er een andere dekking wordt gevonden. Ik denk dus een heel eind met de heer Van der Steur mee. Ik hoop dan ook dat hij mijn motie zal steunen.
De heer Van der Steur (VVD):
Ik heb heel goed geluisterd naar de heer Van der Ham. Door zijn uitleg ben ik de motie nog enger gaan vinden! Ik vind het totaal niet de taak van de overheid om al dat soort overleggen te organiseren over het simpele feit dat deze organisaties eventueel niet meer gefinancierd worden. Het gaat om het volgende. Als je een feest organiseert, doe je dat met winstoogmerk. Als je weet dat er risico bestaat op drugsgebruik, en dat jonge mensen risico’s lopen, past het je als organisator dat je van je eigen middelen voorlichting financiert. Daar heeft de overheid niets mee te maken.
De voorzitter:
Nee, mijnheer Van der Ham, dat was een mening en geen vraag. U mag kort antwoorden.
De heer Van der Ham (D66):
Nee hoor, het was wel een vraag. De heer Van der Steur heeft de motie klaarblijkelijk niet begrepen of niet willen begrijpen, dat kan natuurlijk ook. Wij voeren hier een debat met de minister van Volksgezondheid. Die is er om erop toe te zien dat de dingen in Nederland zo gezondheidsvriendelijk als mogelijk gebeuren. De minister moet de regie voeren. Zij heeft een coördinerende rol. Het kan bijvoorbeeld zijn dat de minister tegen de betrokken organisaties zegt: als u iets organiseert, moet u voorzien in goede voorlichting. Dat die het dan vervolgens zelf betalen, kan een uitvloeisel zijn van de motie. Volgens mij kan de heer Van der Steur dus gerust deze motie steunen. Die ligt geheel in lijn met de eigen verantwoordelijkheid van mensen. Ik vind wel dat het moet gebeuren. De voorzitter heeft er ook een mening over? Dat kan, maar dan moet zij hier gaan staan.
De voorzitter:
Dat ben ik niet van plan. Ik denk dat u zo langzaam maar zeker kan afronden, ook in uw antwoord. U probeert volledig te zijn. Nog een zinnetje dan.
De heer Van der Ham (D66):
Nee, er komt nog een motie. De Kamer, gehoord de beraadslaging, overwegende dat gereguleerde coffeeshops op dit moment …
De voorzitter:
U hebt vier minuten spreektijd gekregen en vervolgens gaan u daar ver overheen. U leest nu de laatste motie voor, maar doe het snel. Ik houd ook de collega’s aan de afspraak.
De heer Van der Ham (D66):
Ik was al hard bezig met voorlezen.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat gereguleerde coffeeshops op dit moment geen enkele informatie hoeven te verstrekken over het THC-gehalte en de mate van aanwezigheid van andere werkzame stoffen in de producten die zij verkopen;
overwegende dat bij alcoholische dranken het gebruikelijk is dat het alcoholpercentage wel wordt vermeld en dat jenever gewoonlijk niet in bierglazen wordt geschonken;
verzoekt de regering, coffeeshops middels een aanvulling van de AHOJ-G-criteria te verplichten om informatie over het THC-gehalte te verstrekken aan hun klanten,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Van der Ham en Bouwmeester. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 275 (24077).
De heer Dibi (GroenLinks):
Voorzitter. Ik dank de bewindspersonen voor hun beantwoording. In de eerste termijn heeft de fractie van GroenLinks een poging gedaan om tussen een debat dat traditioneel wordt gevoerd door de mensen die drugs vies en voos vinden en de mensen die voor vrijheid en blijheid pleiten, een ander debat te wringen, namelijk over wat de beste manier is om de volksgezondheid te verbeteren en overlast en criminaliteit te voorkomen. Door Portugal als voorbeeld aan te halen, heb ik geprobeerd het debat weg te halen bij de verheerlijkers tegenover de verketteraars en het te voeren op basis van realiteitszin, nuchterheid. Ik noemde Portugal omdat dit land, geconfronteerd met grote drugsproblemen, individueel drugsgebruik heeft gelegaliseerd, gedecriminaliseerd. Dat heeft tot enorme resultaten geleid. Ik heb geprobeerd om met dat voorbeeld het kabinet trots te laten zijn op het beleid dat wij in Nederland te hebben en het ertoe aan te zetten het te verbeteren, de laatste puntjes op de i te zetten.
De reactie van het kabinet hierop is helaas blinde ideologie. Het is puur en alleen maar: drugs zijn vies en voos en daarom willen wij ze verbieden. Wij zullen, linksom of rechtsom, de coffeeshops zo veel mogelijk terugdringen. Dat zegt het kabinet niet hardop, maar dat is uiteindelijk wel het doel. Dat is jammer, want er is een totaal andere ontwikkeling gaande in de wereld. Van Kofi Annan tot ex-presidenten uit Zuid-Amerika en van Frits Bolkestein tot hoogleraar strafrecht Theo de Roos: dit zijn allemaal mensen die zeggen dat decriminialisering van drugs goed is voor de volksgezondheid, dat het slecht is voor de misdaad en dat het de staatskas spekt, dus dat het eigenlijk alleen maar voordelen oplevert.
Al jaren wisselen wij in de Kamer dezelfde argumenten voor en tegen het Nederlandse drugsbeleid uit. Die argumenten zijn vaak gebaseerd op door het ministerie van Veiligheid en Justitie beschikbaar gestelde onderzoeken. Ik zet de onderzoeksresultaten even op een rij: de hennepteelt zou in handen zijn van de georganiseerde criminaliteit, 80% van de Nederlandse wietteelt is bestemd voor de export en verdragsrechtelijke bepalingen staan regulering van de wietteelt in de weg. Geen van deze conclusies kon het kabinet vandaag onderbouwen. Of de hennepteelt in handen is van de georganiseerde criminaliteit, weten wij niet precies. Dat is vast voor een deel het geval, maar voor een groot deel niet. Dat 80% van de Nederlandse wietteelt bestemd is voor de export, is een broodje aap. Het zou kunnen, misschien. Wij krijgen later nog een onderzoek waaruit dat zou kunnen blijken. Er wordt ook gesteld dat internationale verdragen regulering van de wietteelt in de weg staan. Dat kabinet wil bijna alle internationale verdragen opzeggen en komt nu ineens met internationale verdragen als argument, als ondersteuning van het beleid.
Ik kan eigenlijk maar één conclusie trekken. Het klinkt misschien een beetje hard, maar dit beleid is kierewiet, het is gevaarlijk, het is slecht voor de toekomst van de jeugd, het is slecht voor de veiligheid in Nederland en het is slecht voor de volksgezondheid. Er zitten hier twee liberale bewindspersonen die met droge ogen antiliberale maatregelen verdedigen die kinderen meer in gevaar gaan brengen. Waar denkt het kabinet dat een ouder meer wakker van ligt, van een coffeeshop die binnen een straal van 350 meter van een school staat of van een straatdealer om de hoek van de school staat te wachten totdat hij drugs kan verkopen?
De heer Van der Steur (VVD):
Het past de heer Dibi uiteraard om buitengewoon zorgvuldig te formuleren. Ik stel vast dat hij dat niet doet. Ik wil in elk geval één opmerking maken. Hij verbindt volkomen ten onrechte de conclusie aan zijn theorie over wat het kabinet vindt, dat die verdragen niet in de weg staan aan wat hij zo graag zou willen. Ik vraag hem ook, nu hij het woord “liberalisme” in de mond heeft genomen, wat er liberaal is aan het financieren van internationale criminaliteit, aan het in gevaar brengen van de volksgezondheid en aan het in stand houden van een gedoogbeleid dat volledig ontspoord is.
De heer Dibi (GroenLinks):
Volgens mij heeft onder anderen de minister van VWS dat in haar antwoord in eerste termijn heel duidelijk gemaakt. Het Nederlandse drugsbeleid is redelijk succesvol. Er zit wel een aantal zwarte randen aan. Jongeren lopen een grote risico’s. Daar moet zorgvuldig naar worden gekeken. Over het algemeen doen wij het echter beter dan heel veel andere landen.
Ik deel dus de conclusie niet dat wij met ons beleid de georganiseerde misdaad financieren. Die conclusie deel ik helemaal niet, tenzij de heer Van der Steur nu met een onderzoek kan komen waaruit dat blijkt. Ik heb juist gezegd dat op basis van onderzoek blijkt dat veel van de hennepteelt verricht wordt door 40-jarige mannen, iets jonger dan de heer Van der Steur, mannen met een koopwoning die thuis wat plantjes kweken.
De heer Van der Steur (VVD):
De heer Dibi maakt een denk- en een redeneerfout. Het gedoogbeleid is een succes, zei hij. De VVD-fractie heeft in eerste termijn al gezegd — ik persoonlijk heb dat gezegd — dat het gedoogbeleid een groot succes is. Daarom is de VVD …
De heer Dibi (GroenLinks):
Voor een verbod op hasj.
De heer Van der Steur (VVD):
Voorstander van het gedoogbeleid zoals wij dat destijds bedoeld hadden. Het hele debat van vandaag gaat echter over de zwarte randen waarover de heer Dibi sprak. De heer Dibi vroeg naar bewijs. Dat is heel simpel: het World Drug Report 2011 van de Verenigde Naties laat simpel zien dat de Nederlandse productie van cannabis ongeveer 5% is van de wereldproductie. Dat betekent dat wij evenveel cannabis produceren als Spanje, India, Pakistan en de landen van heel Centraal-Azië bij elkaar. Dan maakt de heer Dibi de VVD-fractie niet meer wijs dat dit geen internationaal crimineel verhaal is geworden.
De heer Dibi (GroenLinks):
Mijn punt is nu juist dat met de wietpas, met de besloten clubs met maximaal 2000 leden en met het verbod op hasj van de heer Van der Steur de georganiseerde misdaad zal floreren. De georganiseerde misdaad bestrijd je pas echt door individueel gebruik door volwassen Nederlanders toe te staan. Wij staan namelijk ook toe dat die mensen alcohol drinken en dat zij een sigaret roken. Ze mogen ook een jointje roken. Dan kunnen de handhaving en de politie- en justitie-inzet volkomen worden gericht op de echte misdaad, de georganiseerde criminelen. Die bestaan; dat weet ik. Maar die bestrijd je niet door iedereen, alle drugsgebruikers, te criminaliseren.
De voorzitter:
Kort, mijnheer Van der Steur.
De heer Van der Steur (VVD):
Het spijt me ontzettend, dit is de derde keer dat de heer Dibi een antwoord geeft waarmee hij steeds verder van het pad raakt. Niemand criminaliseert hier welke gebruiker dan ook. De VVD-fractie, samen met dit kabinet, staat er juist voor dat het gedoogbeleid blijft bestaan volgens de oorspronkelijke bedoeling: kleinschalig en voor de mensen die behoefte hebben aan het gebruik van dat product, in dit geval specifiek nederwiet. De heer Dibi kan toch niet serieus beweren dat de verkoop van hasj, die voor 99% afkomstig is uit het buitenland, niet bijdraagt aan het financieren van internationale criminaliteit? Zonder internationale criminaliteit komt hasj niet naar Nederland. Het kan niet anders — ook de heer Dibi kan dit in zijn gedachtegang niet blijven ontkennen — dan dat wij daarmee zo niet direct dan toch op zijn minst indirect internationale criminele organisaties financieren.
De heer Dibi (GroenLinks):
Hasj kan ook van nederwiet gemaakt worden, dat ten eerste. Ten tweede: ik zie het punt van de georganiseerde misdaad, ook in het buitenland, maar met dit beleid floreert die nog meer. Door dit beleid wordt de georganiseerde misdaad alleen maar vrolijker, want de markt voor dit soort criminelen wordt groter. Wat gaan mensen doen die zich moeten laten registreren bij coffeeshops? Dat weet de heer Van der Steur net zo goed als ik: die gaan daar niet meer heen. Zij willen niet dat hun gegevens opgeslagen liggen. Waar gaan zij dan heen, mijnheer Van der Steur? Inderdaad, naar dealers, en die dealers zijn dolgelukkig met mijnheer Van der Steur. Dankzij de heer Van der Steur en een meerderheid in de Kamer kunnen zij rekenen op ontzettend veel nieuwe klanten de komende jaren.
De heer Elissen (PVV):
Ik stel een vraag ter verduidelijking aan de heer Dibi, want hij schiet alle kanten op. Ik hoor hem op het ene moment zeggen: het beleid in Nederland is volledig kierewiet, een kwalificatie die ik aan de heer Dibi laat. Op een volgend moment citeert hij de minister op een vrij genuanceerde wijze door aan te geven dat aan het beleid ook zwarte randjes zitten. Wat is het nu van beide, mijnheer Dibi?
De heer Dibi (GroenLinks):
Het Nederlandse gedoogbeleid is redelijk succesvol, maar de achterdeur is niet gereguleerd. Dat is de blinde vlek die wij nog moeten repareren. Daarnaast is het beleid van dit kabinet, dat door de PVV wordt gesteund, kierewiet, levensgevaarlijk. Kinderen zullen in de handen van straatdealers worden gedreven … Sorry, dat is ongenuanceerd.
De voorzitter:
Dat wilde ik zeggen: kan het iets genuanceerder? U mag alle kritiek hebben, maar mag het iets genuanceerder?
De heer Elissen (PVV):
En wat mij betreft ook iets korter.
De heer Dibi (GroenLinks):
Nee, ik ga over mijn eigen antwoord. Ik zei “kinderen”, en dat was feitelijk onjuist. Ik wilde het hebben over volwassenen. Volwassenen die gedwongen worden om een wietpas aan te vragen, zullen niet meer naar de coffeeshop gaan. Waar gaan zij dan heen? Noch de heer Elissen, noch de heer Van der Steur, noch dit kabinet geeft antwoord op die vraag. Waar gaan die mensen dan hun drugs halen? Bij dealers.
De heer Elissen (PVV):
Ik vraag mij af waar de heer Dibi de afgelopen twintig jaar verkeerd heeft. De jeugd haalt de drugs namelijk allang niet meer alleen in de coffeeshops. Dankzij mobiele telefoontjes, social media en vriendenkringen kan zij op een heel makkelijke manier aan alle soorten drugs te komen. Onderzoeken van het WODC tonen dat aan.
Waar haalt de heer Dibi het trouwens vandaan dat ons gedoogbeleid zo fantastisch en succesvol is? Uit het RIVM-rapport waar ik zojuist uit citeerde, blijkt dat Nederland gemiddeld scoort ten opzichte van 27 Europese landen. In Zweden is een zeer restrictief beleid. Daar is het cannabisgebruik lager dan in Nederland. Hoe verklaart de heer Dibi dit succes?
De heer Dibi (GroenLinks):
Ik ben een trotse verdediger van het Nederlandse beleid, afgezien van de achterdeur die nog niet gerepareerd is. Nederland doet het veel beter dan andere landen wat betreft volksgezondheid. Dat zei minister Schippers ook in haar beantwoording.
De heer Elissen (PVV):
Ik nodig de heer Dibi van harte uit om al die dikke rapporten, inclusief de evaluatie van het WODC, goed te lezen. Dan merkt hij dat het allemaal reuze meevalt. Ik ben voor een genuanceerd beleid. We moeten de gebruiker niet criminaliseren. Dat doen wij ook niet, dankzij het opportuniteitsprincipe.
Waar haalt de heer Dibi overigens de onzin vandaan dat wij drugs of hasj zouden gaan verbieden? Hasj is net als andere drugs al jarenlang verboden. Wel hebben wij een gedoogbeleid waarmee wij het gebruik van de drugs door de vingers zien. Ten aanzien van coffeeshops gelden bepaalde voorwaarden. Voor de duidelijkheid zeg ik, ook voor de mensen thuis, dat ook hasj en cannabis al jarenlang verboden zijn. Laat dat duidelijk zijn. We mogen blij zijn met wat er nog overblijft dankzij de aanscherping van het gedoogbeleid.
De heer Dibi (GroenLinks):
Hasj en wiet zijn illegaal, maar wij gedogen het dat mensen ze voor individueel gebruik kunnen aanschaffen in een coffeeshop. Dit zal in de toekomst niet meer mogelijk zijn als de heer Elissen zijn zin krijgt. Dit betekent dat gebruikers op een andere manier aan hun genotmiddelen zullen komen.
Het principiële bezwaar van de GroenLinks-fractie tegen het beleid van het kabinet is dat dit een inbreuk is op de persoonlijke levenssfeer. Volwassen Nederlanders gaan zelf over wat zij willen drinken, eten of nuttigen. Een jointje roken is voor volwassen Nederlanders niet fundamenteel anders dan een wijntje drinken of een sigaret roken.
Ik leg nog eens de praktische vraag van de GroenLinks-fractie op tafel. Waar gaan volgens het kabinet al die Nederlanders heen die zich niet willen laten registreren en geen wietpas willen aanvragen? Het kabinet gaat ervan uit dat die mensen geen drugs meer zullen gebruiken. Dat is naïef.
Ik dien drie moties in.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat de regering voornemens is om het afstandscriterium te verbreden naar basisscholen;
overwegende dat deze verbreding zal leiden tot een drastische afname van 221 naar 36 coffeeshops in Amsterdam, van 43 naar 7 coffeeshops in Rotterdam, van 14 naar 6 coffeeshops in Utrecht en van 38 naar 20 coffeeshops in Den Haag;
overwegende dat de vier grote steden verwachten dat dit leidt tot (illegale) straathandel en overlast;
overwegende dat het softdrugsgebruik onder basisschoolleerlingen nauwelijks een probleem is en coffeeshops in de grote steden zich in algemene zin goed aan de regels houden;
verzoekt de regering, ruimte te laten aan gemeenten voor lokale autonomie en differentiatie ten aanzien van het verbreden van het afstandscriterium,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Dibi, Van der Ham en Bouwmeester. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 276 (24077).
De heer Dibi (GroenLinks):
Deze grap kost ook nog eens ontzettend veel geld.
De voorzitter:
Ik vraag u om uw motie in te dienen.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
verzoekt de regering om de totale overheidskosten van de handhaving van het Nederlandse drugsbeleid te berekenen, waarbij te denken valt aan de politie- en justitie-inzet en de gemeentelijke handhaving, en de Kamer hierover te informeren,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Dibi, Kooiman, Van der Ham en Bouwmeester. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 277 (24077).
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat de gevolgen van de voorgestelde en gerealiseerde aanscherpingen van het Nederlandse drugsbeleid voor de samenleving en gebruikers zich op dit moment lastig laten voorspellen;
overwegende dat het voorkomen van gezondheidsschade en het bestrijden van criminele inmenging onverkort van belang blijft en dat daarom voorzien zou moeten worden in onafhankelijk onderzoek naar hoe drugsgebruik en -handel zich ontwikkelen en in hoeverre daarmee rekening gehouden zou moeten worden in de beleidsvorming;
verzoekt de regering om een onafhankelijke adviescommissie in te stellen die de gevolgen van het drugsbeleid in kaart brengt en adviseert over gewenste aanpassingen en de Kamer daarover regelmatig te informeren,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Dibi, Van der Ham en Bouwmeester. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 278 (24077).
Mevrouw Bouwmeester (PvdA):
Voorzitter. Na ruim vijf jaar ronden we dan vanavond toch echt het drugsdebat af. Dat is heel bijzonder. Maar we doen dat niet helemaal naar tevredenheid. De grote bron van ellende, overlast en criminaliteit is ontstaan doordat de teelt gedwongen illegaal is. Die moet in het geheim. De coffeeshop mag wel verkopen, maar niet inkopen. De teelt is daarmee in de illegaliteit gedrukt. Dat betekent dat het lucratief is voor criminelen, want zij richten zich op alles wat niet mag. Daardoor is er overlast in wijken door criminaliteit, afpersing en intimidatie. We kunnen geen kwaliteitseisen stellen aan de wiet en geen controle voeren op de boekhouding en de manier waarop de coffeeshop zaken doet, en dat allemaal omdat de overheid ervoor kiest om het niet op een goede manier te regelen. Het is heel teleurstellend dat én na vier jaar wachten én na heel veel rapporten en onderzoeken de kern van het probleem niet wordt opgelost.
Vervolgens is de vraag wat we nog wel kunnen doen. Wat we wel kunnen doen, is voorkomen dat mensen gaan gebruiken. Ik heb het dan niet over iedereen, maar over mensen die er niet tegen kunnen. Dat zijn per definitie jongeren of bijvoorbeeld mensen met psychische problemen.
De minister van Volksgezondheid heeft een aantal mooie toezeggingen gedaan. Ik dank haar daarvoor. Er komt een analyse van GHB-gebruik en een plan van aanpak voor regio’s waar deze drug buitengewoon veel gebruikt wordt. In die regio’s gaat de jeugd naar de filistijnen door het vele gebruik. Ook zegt de minister het belang in te zien van de inzet van ervaringsdeskundigen en vrijwilligers en de kennis van de Moedige Moeders. Daarvoor dank ik haar. De minister heeft ook een aantal goede en belangrijke stappen vooruit gezet op het gebied van preventie, de inzet van social media, en een extra contactmoment op scholen, precies op het moment dat je jongeren raakt en dat ze naar je luisteren. We vinden het wel heel jammer dat de minister niet wil dat de voorlichting op elke school verplicht wordt. Wij dienen daar echter geen motie voor in, omdat we bij dit kabinet hebben gemerkt dat je er gewoon geen meerderheid voor haalt.
Ik kom op het punt van de veiligheid. Ondanks het feit dat we zelf de overlast en criminaliteit hebben georganiseerd, zijn er veel dingen die we wel kunnen doen. In eerste termijn heb ik de minister van Veiligheid en Justitie gevraagd of hij een stevige, samenhangende aanpak wil maken voor drugsrunners. We kennen ze allemaal wel, die kleine, irritante gastjes op scooters die mensen afpersen en intimideren, die drugs aan huis komen brengen en er van alles en nog wat gedwongen bij afleveren wat wij helemaal niet willen en wat de afnemer ook niet wil, maar die wordt gedwongen tot afname. En ze gaan maar door. Ze gaan even een justitiële jeugdinrichting in als ze heel jong zijn en gaan dan de straat weer op als ze eruit komen. In eerste termijn heb ik het kabinet vijf maatregelen voorgesteld. Ik hoop dat het straks toezegt dat het die maatregelen overneemt. De belangrijkste vraag ik mede namens mijn collega Marcouch. Die gaat over tbo of terbeschikkingstelling van het onderwijs. Zorg, als je die jonge gastjes hebt, dat je hen vasthoudt en dat ze gaan werken aan een fatsoenlijk toekomstperspectief, want als jongeren dat niet hebben en de vicieuze cirkel van criminaliteit en kansenarmoede niet wordt doorbroken, gaan ze door en werken ze zich op totdat ze zelf aan de top staan van een criminele organisatie.
Er zijn ook allerlei andere criminelen die zich richten op de teelt. We kunnen constateren dat er te weinig capaciteit is om hen allemaal aan te pakken. Dat heeft de taskforce aangegeven en de minister heeft dat ook erkend. Daarbovenop komt nog eens dat er allerlei maatregelen worden geïntroduceerd die allereerst zorgen voor veel meer overlast. Agenten worden ergens anders weggehaald om pasjes en de kwaliteit van wiet te controleren, terwijl ze gewoon de georganiseerde misdaad moeten aanpakken. Het is teleurstellend dat we daar nog geen echt goede toezeggingen over hebben gehad.
Over de wietpas kan ik heel kort zijn. De boodschap van de regio is om te stoppen met de wietpas en het over te laten aan de gemeenten. Venlo heeft laten zien hoe je de overlast door enorme hoeveelheden toeristen kunt voorkomen en goed kunt regelen. Ga niet iets opleggen waar gemeenten niet om hebben gevraagd, waardoor coffeeshops dicht gaan en het dealen op straat toeneemt. Laat het aan de lokale overheid.
Ik heb daarover twee vragen aan het kabinet, en dan rond ik af. In Maastricht is men bezig met een proefproces. Wil het kabinet dat afwachten en het daarna invoeren? En wil het kabinet eerst zorgvuldig kijken naar het rapport van het College bescherming persoonsgegevens over de privacy van gegevens in verband met de wietpas?
De heer Van der Steur (VVD):
De positie van een partij als de PvdA — het geldt ook voor de VVD — die jarenlang regeringsverantwoordelijkheid heeft gedragen en daarmee jarenlang verantwoordelijk was voor het huidige gedoogbeleid inclusief alle uitwassen ervan, is altijd een beetje lastig in dit soort debatten. Ik proef dat ook in de bijdrage van mevrouw Bouwmeester, hoewel een klein beetje meer bescheidenheid haar misschien zou passen. Mijn vraag gaat daar echter niet over. Die gaat over de door mevrouw Bouwmeester geroemde oplossing van de gemeente Venlo. Het is absoluut juist dat in Venlo de problematiek in de binnenstad is opgelost. Intussen heeft Venlo echter aan de grens met Duitsland een coffeeshop staan met 90.000 geregistreerde bezoekers per jaar en een omzet van meer dan 20 mln. Wij zijn dus met Venlo een onderdeel van een heel groot deel van het drugsprobleem van Duitsland. Vindt mevrouw Bouwmeester echt dat dit een oplossing is voor de internationale drugsproblematiek? Of zijn wij eigenlijk, zoals de VVD vindt, gewoon een heel grote exporteur van drugs voor de rest van Europa, waar het allemaal heel erg verboden is?
Mevrouw Bouwmeester (PvdA):
Het is heel plezierig dat de heer Van der Steur aangeeft dat lokaal maatwerk werkt. Ik hoop dus dat hij de motie zal steunen waar ook mijn handtekening onder staat en waarin de regering wordt verzocht om gemeenten de vrijheid te geven om te komen tot de beste oplossing. De heer Van der Steur maakte een punt over de Duitsers. Dat punt kunnen we ook maken over de Belgen en de Fransen. Omdat de zaken daar niet goed zijn geregeld, komen ze massaal hierheen. Ik heb een tijd geleden aan een debat meegedaan met een paar burgemeesters uit België. Een van hen zei doodleuk: houd die coffeeshops open, anders heb ik ze hier! Die burgemeesters vinden het heerlijk. Ik ben het dus helemaal met de heer Van der Steur eens dat het een probleem is dat die mensen massaal hierheen komen, als ze zich niet gedragen althans. Daarom is het belangrijk dat de betreffende landen zelf komen met een goed coffeeshopbeleid. Ze moeten het gewoon goed regelen; dat hebben we met alcohol ook gedaan. Sterker nog, als we het beleid van de coffeeshops gaan toepassen op de kroegen en de supermarkten, blijven er maar vrij weinig over in Nederland. Je moet het dus goed regelen. Daarmee voorkom je verslaving, verkeerd gebruik en een heleboel ellende.
De heer Van der Steur (VVD):
Ik ben onder de indruk van de manier waarop mevrouw Bouwmeester geen antwoord geeft op de vragen die ik heb gesteld. Uit haar reactie begrijp ik echter dat zij eigenlijk ook vindt dat Nederland niet de problemen van andere landen zou moeten oplossen. Daarom zou zij ook een groot voorstander moeten zijn van het ingezetenencriterium dat dit kabinet invoert. Daarmee geven we namelijk het gedoogbeleid vorm zoals we het destijds hebben bedoeld, namelijk voor de Nederlandse gebruiker die op een beschaafde en prettige manier af en toe aan een joint wil kunnen komen. Ik verwacht dus van mevrouw Bouwmeester dat zij zegt dat zij het ingezetenencriterium een heel goed idee vindt, juist om de redenen die zij zojuist schetste.
De voorzitter:
Mevrouw Bouwmeester, tot slot.
Mevrouw Bouwmeester (PvdA):
Mijn korte antwoord is: nee.
De voorzitter:
U zult het oneens blijven, denk ik, maar …
Mevrouw Bouwmeester (PvdA):
Precies, maar dat wil ik graag nog even toelichten.
De voorzitter:
Licht u het nog even toe.
Mevrouw Bouwmeester (PvdA):
Er komen heel veel mensen uit het buitenland naar Nederland, om allerlei redenen. Ik noem de Keukenhof. Daar heb ik geen probleem mee, zolang die mensen zich in Nederland maar gedragen. Als je je in Nederland gedraagt, is er geen probleem. Er zijn echter wel problemen en daar moeten we zeker iets aan doen. Dat moeten we niet doen door een wietpas te introduceren, waardoor agenten pasjes moeten controleren in plaats van boeven op te pakken en overlast te bestrijden. Agenten moeten straks ook de THC-hoogte controleren, wat heel veel werk is omdat het veel bureaucratie oplevert. Daarom moeten we naar slimme oplossingen. De PvdA wil gemeenten niet schofferen. De gemeente Venlo heeft echt gesmeekt: na jarenlange inzet is het ons gelukt om de overlast te beteugelen en het probleem op te lossen door de coffeeshop aan de rand van de gemeente neer te zetten! Wie is dan de PvdA om te zeggen: we hebben een regeerakkoord waarin iets leuks is bedacht en dat flikkeren we de samenleving in. Niemand zit erop te wachten; iedereen is ertegen. Al die gemeenteraden zijn geschoffeerd. Die hebben allemaal moties ingediend omdat ze het niet willen en bang zijn voor de overlast. Wie is dan een individueel Kamerlid of een kabinet om daaroverheen te walsen met one size fits all; we gaan het gewoon doen? Dat kan dus niet.
De voorzitter:
Goed, …
Mevrouw Bouwmeester (PvdA):
Dan ga ik nu helemaal afronden.
De voorzitter:
U bent echt ruim door uw tijd heen.
Mevrouw Bouwmeester (PvdA):
O, oké.
Mijn belangrijkste punt is dus de preventie en de aanpak van criminaliteit. Daarvoor moet je wel eerst de kraan dichtdraaien. De teelt is nu gedwongen om illegaal te worden en zal dat blijven. Coffeeshops zijn gedwongen om zaken te doen met illegalen doordat het kabinet het niet wil regelen. Daarom staat onze naam onder de moties van enkele collega’s die zich hiertegen uitspreken.
Mevrouw Kooiman (SP):
Voorzitter. Vandaag wordt weer duidelijk dat we het debat niet voeren op basis van logica en feiten, maar dat het vooral gaat over emotie. Dat vind ik erg jammer. Daarmee helpt het kabinet het gedoogbeleid langzaam maar zeker om zeep. Daar slaagt het kabinet aardig in. Volgens de SP-fractie is er een veel beter werkende optie. Mijn collega’s hebben die al genoemd, maar ik hecht er waarde aan om die optie nog eens te benoemen. Het gaat om het reguleren van de achterdeur. Alleen als je dat doet, denk je daadwerkelijk in het belang van de volksgezondheid. Alleen dan immers kun je goed controleren en reguleren wat de waarde van de THC en andere stofjes is. Ook kun je dan voorlichting geven en wijzen op bijvoorbeeld mogelijke verslavingsrisico’s. Alleen dan kom je, in mijn opinie, echt op voor de gezondheid van jongeren. Daar kiest het kabinet echter niet voor. Het kabinet wil dat dit allemaal verdwijnt naar het illegale circuit. Dat betekent meer gezondheidsrisico’s en meer politiecapaciteit. Het moet ook allemaal binnen de huidige, bestaande politiecapaciteit. Laten we wel wezen: als de politie alleen bezig is om pasjes te controleren en om te meten wat het THC-gehalte is, kan ze niet worden ingezet voor bijvoorbeeld zedenzaken. Dat verontrust mij, hoewel ik gehoord heb dat er nu wel 50 extra agenten in het Zuiden komen. We hebben het dan echter nog niet eens gehad over bijvoorbeeld Amsterdam, waar behoorlijk veel coffeeshops zijn.
Als we met het afstandscriterium gaan schuiven, is het niet meer zo dat het allemaal niet meer in de buurt van scholen, dus lekker ver weg, zit. Nee, dan hebben we de illegale scootertjes en dealers straks gewoon op het schoolplein of, misschien nog wel erger, in de school zelf. Dat is namelijk lucratief. We zorgen er eigenlijk voor dat het voor criminelen lucratief is om wiet te verhandelen.
Dit kabinetsbeleid is een zegen voor de crimineel en een vloek voor de staatskas. De minister zegt zelf dat mogelijk de helft van het aantal coffeeshops zal moeten sluiten. Als het waar is wat de coffeeshophouders aangeven, namelijk dat er 400 mln. aan belastinginkomsten naar de Staat gaat, dan verliezen we minimaal de helft. Ook voor de extra inzet van de politie zullen we extra kosten moeten maken. Ik dien daarom de volgende motie in.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat de brede heroverwegingswerkgroep Veiligheid en Terrorisme in april 2010 heeft berekend dat met de regulering van softdrugs 160 mln. bespaard kan worden op de inzet van politie en justitie en dat de regulering 260 mln. aan extra belastinginkomsten kan opleveren;
constaterende dat in deze berekening nog geen rekening kon worden gehouden met de voornemens van de regering, bijvoorbeeld om van coffeeshops besloten clubs te maken, maar dat deze voornemens onmiskenbaar effect zullen hebben vanwege hogere uitgaven aan politie en justitie en lagere belastinginkomsten vanuit de coffeeshops;
van mening dat het in het licht van de huidige economische situatie wenselijk is om deze berekening te actualiseren zodat de financiële effecten van de voornemens van de regering inzichtelijk worden;
verzoekt de regering, de voornemens door te laten rekenen op financiële effecten, de resultaten daarvan naar de Kamer te sturen en tot die tijd geen onomkeerbare stappen te zetten in het drugsbeleid,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Kooiman, Dibi en Bouwmeester. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 279 (24077).
Mevrouw Kooiman (SP):
Dan kom ik op de wietpas. Lokale problemen moet je lokaal oplossen. Amsterdam verschilt nogal van Venlo, Maastricht of Bergen op Zoom. Daarom hebben wij de motie van de heer Van der Ham waarin de regering wordt gevraagd dit over te laten aan de gemeenten, mede ondertekend.
Ik had gevraagd om een advies van de Raad voor de Volksgezondheid en Zorg. De minister van VWS geeft aan dat we oude rapporten hebben. Ik wil juist graag dat dit beleid wordt getoetst. Daarom dien ik de volgende motie in.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat het drugsbeleid op twee pijlers steunt, die van de bescherming van de volksgezondheid enerzijds en die van de bestrijding van overlast en criminaliteit anderzijds;
constaterende dat de nadruk steeds minder lijkt te liggen op het belang van de bescherming van de volksgezondheid;
constaterende dat de gemaakte keuzes in het drugsbeleid risico’s opleveren voor de volksgezondheid omdat bijvoorbeeld een verschuiving naar het illegale circuit kan worden verwacht;
verzoekt de regering, de Raad voor de Volksgezondheid en Zorg om advies te vragen over het vraagstuk hoe ervoor gezorgd gaat worden dat het huidige drugsbeleid en alle voorgenomen maatregelen in het algemeen, en de maatregelen op het gebied van coffeeshops en cannabisgebruik in het bijzonder, zo min mogelijk schade opleveren voor de volksgezondheid,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Kooiman, Dibi en Bouwmeester. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 280 (24077).
Mevrouw Kooiman (SP):
Samen met de heer Van der Ham heb ik al eerder gewezen op de verstrekking van medicinale cannabis. Gezien het nieuwe kabinetsbeleid lijkt het mij logisch dat we hier meer aandacht aan besteden. Daarom dien ik de volgende motie in.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat de medicinale verstrekking van cannabis beperkt is, slechts onder voorwaarden is toegestaan en dat veel mensen ter bestrijding van pijn en andere gezondheidsklachten softdrugs betrekken uit coffeeshops, ook omdat het aanbod in de apotheek voor veel mensen ontoereikend is;
constaterende dat het voorstel om cannabis met meer dan 15% THC te verbieden ertoe leidt dat ook veel patiënten die om gezondheidsredenen cannabis gebruiken gedupeerd worden;
verzoekt de regering, het effect van deze voornemens op mensen die vanwege gezondheidsklachten of ter pijnbestrijding cannabis gebruiken, te onderzoeken en met voorstellen om te komen de medicinale verstrekking van cannabis te verruimen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Kooiman en Van der Ham. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 281 (24077).
De heer Van der Steur (VVD):
Voorzitter. Ik ben dit debat begonnen met de opmerking dat het goed is dat wij na een langere periode, vier of vijf jaar, opnieuw in deze Kamer het drugsdebat op hoofdlijnen voeren. Het is ook goed dat dit gebeurt onder de invloed van het huidige kabinet. De regering heeft zich namelijk ervoor ingezet om het gedoogbeleid terug te brengen tot waar het destijds ooit voor bedoeld was.
Nederland heeft een lange geschiedenis ten aanzien van het reguleren van drugs. Ik heb het net voor de aardigheid nog even opgezocht. De heer Van der Ham memoreerde al het Verdrag inzake verdovende middelen van New York uit 1961. In 1745 werd in Nederland de eerste regeling afgekondigd om het opiumgebruik te reguleren, omdat men toen al zag dat het opiumgebruik volstrekt uit de hand aan het lopen was en dat maatregelen nodig waren. Het siert de enorme reeks van kabinetten dan ook dat zij in het belang van de volksgezondheid steeds weer een praktisch en realistisch beleid voeren om de invloed van drugs terug te dringen. De VVD-fractie stelt vandaag en in dit hele debat wederom vast dat wij keihard zullen zijn en blijven tegen harddrugs. Daarnaast zullen wij het gedoogbeleid voortzetten zoals het bedoeld was. Wij zullen dus niet de richting opgaan van allerlei vormen van regulering et cetera, die door sommige partijen worden gepropageerd, zeker niet omdat wij inmiddels in dit debat hebben vastgesteld dat het simpelweg niet toegestaan is om dit op grond van internationale verdragen — wat je daar ook van vindt — te doen, behoudens het gedoogbeleid van de voordeur. Wij weten namelijk dat wij ten aanzien van dat gedoogbeleid een uitdrukkelijk voorbehoud hebben gemaakt in datzelfde Verdrag van New York, waar de heer Van der Ham eerder al over sprak.
De heer Van der Ham (D66):
Het Verdrag van New York is gesloten in 1961. Dat kan dus helemaal niet over het gedoogbeleid gaan, want dat is pas in 1976 tot stand gekomen. Volgens mij is dit een foutje van de heer Van der Steur.
De heer Van der Steur haalt allerlei rapporten aan. Een van de meest verse rapporten is dat van de commissie-Van de Donk. Daarin staat “De commissie beveelt aan de mogelijkheid van de coffeeshopclub met achterdeurregeling nader uit te werken”. Wat is de reactie van de heer Van der Steur hierop?
De heer Van der Steur (VVD):
Als de heer Van der Ham zich omdraait, ziet hij dat ik het enige Kamerlid ben in dit debat dat alle rapporten op tafel heeft liggen. Ik verwees net naar het rapport van de VN. Dat heb ik aan de heer Dibi laten zien. Het rapport van de commissie-Van de Donk ligt daar ook. Ik heb die aanbeveling inderdaad gelezen. Gebaseerd op de gedachte die wij kennen en op dat wat ik net al zei over het Verdrag van New York en het naderhand door Nederland opgenomen voorbehoud — daar geef ik de heer Van der Ham gelijk in — ten aanzien van het gedoogbeleid aan de voorkant, is het mijns inziens logisch dat het advies van de commissie-Van de Donk niet wordt opgevolgd door het kabinet.
De heer Van der Ham (D66):
De heer Van de Donk is geen “man van de straat”, om het maar zo te zeggen. Hij heeft namelijk behoorlijk zijn sporen verdiend. Hij is actief bij de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid. De mensen van de commissie-Van de Donk hebben het blijkbaar allemaal verkeerd begrepen en hebben niet dezelfde soort kennis als de mensen hier hebben. Is dit een politiek besluit, mijnheer Van der Steur? Uiteindelijk is er immers ruimte in de omgang met en de weging van verdragen. Ik heb het al gehad over het begrip “harm reduction”. 40 jaar geleden was dat alleen in Nederland een beetje een begrip. Dat is echter in steeds meer landen een begrip geworden op grond van hetzelfde verdrag. In bepaalde delen van de Verenigde Staten, zoals in Oakland, hebben ze een heel andere benadering van bijvoorbeeld cannabis dan in andere delen van de Verenigde Staten. Met andere woorden: de internationale verdragen worden ruim geïnterpreteerd. Dat doen wij al jaren en andere landen ook. De heer Van der Steur zal nu wel zeggen: ja, internationale verdragen. Ik zeg echter: ja, zoals wij ze tot nu toe hebben geïnterpreteerd in andere landen. Is de heer Van der Steur het met mij eens dat de interpretatie van de huidige regels opgerekt moet worden?
De heer Van der Steur (VVD):
Ik ben het niet met de heer Van der Ham eens en ook niet met zijn analyse. Ik zeg net expliciet waar het hier om gaat. Wij praten hier over het verdrag waar Nederland partij bij is. Als je kijkt naar het spectrum van links naar rechts of van rechts naar links, zie je dat de VVD-fractie samen met D66 en een aantal andere partijen het gedoogbeleid in het belang van volksgezondheid overeind wil houden. Dat zal de heer Van der Ham misschien zijn opgevallen. Dit heeft echter niets te maken met oprekken of ruimer interpreteren. Omdat het in strijd is met het verdrag, hebben wij dat voorbehoud gemaakt en daarmee kan het ook. Als vertegenwoordiger van de VVD-fractie heb ik er dan ook geen moeite mee dat dit plaatsvindt. Als wij eenmaal erin geslaagd zijn om de criminaliteit in het kader de softdrugs uit te roeien, moeten wij eens kijken waar wij staan.
De voorzitter:
De heer Van der Ham, kort, want u zult het met elkaar en een aantal mensen hier oneens blijven. U kunt het zes keer herhalen, maar ik zal het nog een keer proberen.
De heer Van der Ham (D66):
Het zou prettig zijn als u ook eens luisterde naar datgene wat de heer Van der Steur zegt, want hij doet hier een interessante uitspraak. Hij zegt namelijk dat de VVD nog steeds het idee omarmt van het gedoogbeleid aan de voordeur. Daar prijs ik hem om, want dat is winst. Maar hij zegt ook dat, als wij de zwarte randjes van het huidige beleid — die erken ik ook; die heb ik ook al jarenlang in de Kamer neergelegd — meer in de klauwen krijgen en binnen de perken hebben gebracht, er met de VVD-fractie valt te spreken over de vraag hoe wij de rest keurig regelen. Ik vraag om een nadere duiding daarvan. Wat verstaat hij precies onder dat “in bedwang krijgen”? Je kunt er verschillende interpretaties van geven hoever dat moet gaan, wil de volgende gedachtegang opgestart worden.
De heer Van der Steur (VVD):
Ik realiseer mij dat ik de heer Van der Ham misschien iets vrolijker heb gemaakt dan strikt de bedoeling was. Stel dat de heer Van der Ham gelijk heeft en dat het inderdaad waar is wat hij het hele debat, in eerste en tweede termijn en tijdens alle interrupties heeft volgehouden, namelijk dat de hele wereld bezig is om de softdrugs te legaliseren, te reguleren en achterdeuren te organiseren. Amerika en Tsjechië zijn aan de orde geweest. De heer Dibi noemde Portugal. Daar is een totaal andere wereld ontstaan. Daar is iedereen volledig aan het legaliseren en reguleren. Als dat waar is, zal het verdrag worden veranderd. Als wij vervolgens de criminaliteit onder controle krijgen die wij hier hebben gecreëerd door het ontsporen van het gedoogbeleid, ziet de wereld er totaal anders uit. Ik denk overigens dat wij het CDA dan nog steeds niet meekrijgen in die gedachte, maar wie weet kunnen wij dan zaken doen. Ik verwacht alleen niet dat het volgende week zal zijn.
De heer Dibi (GroenLinks):
Ik raad de heer Van der Steur dringend aan om van de rapporten die voor de sier op zijn tafel liggen niet alleen de bladzijden te lezen die het eigen politieke gelijk bevestigen, maar ook de beginselverklaring van de VVD erop na te slaan. Daarin staat iets heel moois over individuele vrijheid.
Mijn vraag gaat over de 47 agenten die minister Opstelten vrijmaakt voor het zuiden. Wij bedelen bij de minister al geruime tijd om 75 zedenrechercheurs. Het aantal meldingen van kinderporno stijgt namelijk dag in, dag uit, mede naar aanleiding van de zaak die nu speelt. Wat vindt de VVD een belangrijkere prioriteit: het bestrijden van kinderporno of het handhaven van die wereldvreemde wietpas?
De heer Van der Steur (VVD):
Ik vind het leuk en ook goed dat de heer Dibi consequent steeds weer dezelfde vragen stelt. Ik vind het mooi dat hij mij twee jaar lang steeds weer dezelfde vraag stelt die niet thuishoort in dit debat, maar in het debat over kinderporno, waarin wij overigens zij aan zij optrekken om die 75 extra agenten te krijgen en waarin wij de keiharde toezegging van de minister hebben afgedwongen dat wij hen krijgen. Vervolgens stelt hij wederom dat soort vragen, terwijl hij het antwoord kent en nota bene ook al weet dat ik het op dat punt geheel met hem eens ben en dat ik hierin samen met hem optrek.
Ik geef vervolgens geen antwoord op de vraag die ik al zo vaak heb beantwoord in de afgelopen twee jaar, namelijk wat wij doen met de extra capaciteit enzovoorts. Mijn antwoord in de richting van de heer Dibi is heel simpel. Daarbij kijk ik de minister in de ogen. De VVD heeft in eerste termijn aandacht gevraagd voor de angst en zorg in een aantal van de gemeenten waarover wij in dit debat hebben gesproken, dat er straathandel zal ontstaan. Wij zien in Bergen op Zoom, Roosendaal en Terneuzen dat het een te verwaarlozen risico zou zijn; ik zeg het voorzichtig. Maar als het zo is, zo heb ik ook tegen de minister gezegd, vinden wij dat er adequate maatregelen moeten worden genomen. Die toezegging heeft de minister gedaan. Dan past het ons — ik bedoel de fracties van GroenLinks en de VVD samen — om de minister op die toezegging af te rekenen. Als het niet lukt, ben ik ervan overtuigd dat wij het snel genoeg zullen horen.
De heer Dibi (GroenLinks):
Dit antwoord is precies het probleem. Ik heb het voorrecht woordvoerder te zijn op meerdere portefeuilles. Je ziet dan verschillende Kamerleden, vaak van de VVD, die zeggen: dit is topprioriteit, dat is topprioriteit, zus is topprioriteit, zo is topprioriteit. Maar er zijn maar 49.500 agenten en die kunnen maar een aantal taken uitvoeren, bijvoorbeeld kinderporno bestrijden. Nu wordt 47 fte vrijgemaakt voor het zuiden, voor het drugsbeleid dat de VVD steunt. Het kan dus niet ingezet worden voor de bestrijding van kinderporno. Ik vraag de VVD om verantwoording af te leggen over die keuze. Vindt de VVD dit een belangrijke prioriteit?
De heer Van der Steur (VVD):
Het is de heer Dibi volgens mij volledig ontgaan dat er het afgelopen halfjaar een keiharde slag is gemaakt in het zuiden van Nederland met een enorme politiecapaciteit, Openbaar Ministerie, Justitie en gemeenten om er alles aan te doen en keihard te zijn tegen de grootschalige illegale hennepteelt. Deze veldslag is overigens succesvol. Ik kan me dan ook niet voorstellen dat de heer Dibi daadwerkelijk bedoelt te zeggen dat hij in het afgelopen halfjaar niet heeft gezien wat die slag heeft opgeleverd. Dat is het antwoord op de vraag die de heer Dibi stelt. Wat betreft de extra 75 fte voor de bestrijding van kinderporno — wat niets met dit debat heeft te maken, maar dat gebeurt de heer Dibi wel vaker — hebben we keiharde afspraken gemaakt met de minister, waaraan de VVD-fractie hem zal houden.
Ik ben heel blij met de reactie van de minister op mijn opmerking over het hasjverbod. Ik heb goed geluisterd naar zijn reactie. Hij verwacht dat het vanzelf verdwijnt als gevolg van het beleid ten aanzien van het maximeren van het THC-gehalte in soft drugs. Als het anders blijkt te gaan, zal hij dat monitoren en de Kamer daarover informeren. Als op enig moment blijkt dat het niet gelukt is — ik meen dat hij over eind 2013 sprak — zal hij bezien welke maatregelen worden genomen. De minister kan ervan op aan dat hij kritisch door de VVD wordt gevolgd.
De minister heeft opgemerkt dat het niet de intentie is van het maximum van 2000 leden om extra coffeeshops te laten ontstaan. Hetzelfde geldt ten aanzien van de grens van 350 meter, ook niet als die zou worden verruimd naar lagere scholen, zoals in dit debat naar voren is gekomen.
Ik ben niet helemaal blij met de opmerkingen van de minister in reactie op mijn vraag over de nepdope. Het is een serieus probleem, met name in Amsterdam en het kan een serieus probleem worden in andere delen van Nederland. Het antwoord van de minister was dat wij de wettelijke regeling van bedrog hebben, maar dat dit een klachtdelict is. Dat is nu precies het probleem: als je als potentieel koper van hard drugs bedrogen bent, doe je niet zo graag aangifte bij de politie, zeker niet als je een buitenlander bent. In de tweede plaats stelde de minister dat het ook is afgeregeld met het verbod om schadelijke stoffen te verkopen, maar Stophoest en paracetamol vallen helaas niet onder artikel 174 van het Wetboek van Strafrecht. Daarmee blijft het probleem dus bestaan en ik zal de minister daar nog wel eens naar vragen.
Ik heb nog een vraag. Een essentiële voorwaarde voor het bestrijden van de illegale hennepteelt is ook het voorkomen van het aftappen van energie. Is de minister nu of in het debat van de volgende week over de voorbereidingshandelingen bereid om in te gaan op de vraag om de politie, daar waar nodig, hulp te laten geven aan de energiemaatschappijen ter bestrijding van het aftappen van energie?
Voorzitter. Ik denk dat wij een goed debat hebben gehad over het hoofdlijnenbeleid ten aanzien van drugs. Ik weet dat er in de Kamer grote verdeeldheid bestaat, maar ik reken erop dat er bij alle partijen — behalve bij de SP, want die gaat meer voor de belastinginkomsten dan voor bestrijding van criminaliteit — een ding bovenaan staat.
De voorzitter:
Mijnheer Van der Steur, dit is uitlokking. Mevrouw Kooiman mag er heel kort op reageren, maar laten we pogen de uitlokkingen te vermijden. Ook dat kan namelijk strafbaar zijn, zeg ik als eenvoudig jurist.
Mevrouw Kooiman (SP):
Het lijkt me goed om recht te zetten dat ook de SP altijd staat voor een goede zorg voor jongeren. In eerste en tweede termijn heb ik gezegd dat de SP een andere oplossing zou kiezen dan de VVD als je goed kijkt naar het gezondheidsbeleid. Laten we er helder over zijn dat wij daarover van mening verschillen. Wij willen mogelijk hetzelfde, maar gebruiken een andere aanvliegroute. Dat wij daarover van mening verschillen, mag echter duidelijk zijn.
De heer Van der Steur (VVD):
Ik waardeer het antwoord van mevrouw Kooiman. Een ding is zeker en dat is dat de VVD-fractie geen medewerking zal verlenen aan de grootste witwasoperatie in de geschiedenis van Nederland.
De heer Elissen (PVV):
Voorzitter. In eerste termijn heb ik gezegd dat dit een controversieel onderwerp is en dat ik niet verwachtte dat wij allemaal op een lijn zouden zitten aan het einde van het debat. Die verwachting is in ieder geval uitgekomen. Toch zijn er heel veel zinnige dingen gewisseld, maar ik heb ook veel onzinnige dingen gehoord. Maar dat terzijde.
Wat ik vandaag ook heb vastgesteld, is dat in het gebouw van de Tweede Kamer vier minuten niet gelijk staan aan 240 seconden. Ik zal echter mijn best doen om mij te beperken in de tijd.
Wij ondersteunen de prima aanscherping van dit beleid in ieder geval. Wij hebben al die dikke rapporten gelezen, maar daarin niet het onomstotelijke bewijs gevonden voor het succes van ons beleid. Als ik even een vergelijking maak met die 27 landen in Europa, dan zitten wij in het midden. Er is een gebalanceerde aanpak. De goede kant van het beleid is de preventie, de voorlichting en de behandeling. Daar moeten wij vooral mee doorgaan. De andere kant van het beleid, de tweede pijler, is ook heel erg belangrijk. Bij mensen die het echt versjteren en verzieken, heb ik het niet over die individuele gebruiker, maar over criminele groeperingen. Ik ben ervan overtuigd dat dat geen mannen van 40 jaar zijn die op een zoldertje zitten. Nee, dat zijn echt criminele organisaties die nationaal en internationaal opereren. Die moeten wij op een slimmere manier proberen de pas af te snijden. Regeren is vooruitzien. De Kamer controleert en moet dus ook vooruitzien. Wij moeten kritisch kijken naar het wetgevingsinstrumentarium. Daar kom ik straks nog even op terug. Ik heb er al iets over gezegd in het kader van de meer generieke benadering naast de bestaande limitatieve lijsten.
Ik denk even aan alle diensten, de politie, maar ook het CAM en de risicoschattingscommissie. Er zijn mensen bij de politie op bezoek geweest. Ik kan het van harte aanbevelen om eens bij zo’n risicoschattingscommissie langs te gaan. Die commissies kijken niet alleen naar de criminogene factoren, maar ook naar toxiciteit en naar de farmacologie van stoffen. Er wordt op een heel afgewogen manier tot adviezen gekomen. Dat geldt ook voor het Trimbos-instituut, het WODC, enzovoorts. Wij hebben het in Nederland op dat punt best goed voor elkaar.
De heer Van der Ham citeerde uit het werk van de commissie-Van de Donk. Het punt dat de heer Van der Ham noemde, zou volgens de commissie nader bestudeerd moeten worden. De commissie sprak echter ook over een restrictievere koers en een breder juridisch kader. Wat het wetgevingsinstrumentarium betreft vinden de commissie-Van de Donk en ik elkaar.
De heer Van der Ham (D66):
Er staan ook andere dingen in het rapport. Daarvan heb ik gezegd dat wij die ook moeten doen. Door de heer Elissen en door het kabinet wordt in het rapport geshopt. Het punt is dat niet alles wordt gedaan. Wij hebben opnieuw een kreupele versie van het gedoogbeleid.
De heer Elissen vindt het CAM een goed onderzoeksinstituut. Ik herinner hem aan de discussie over paddo’s een paar jaar geleden. Er werd gezegd dat er risico’s aan paddo’s zitten. De hoeveelheid werkzame stof moest worden gemaximeerd en paddo’s mochten alleen aan personen boven een bepaalde leeftijd worden verkocht. Overigens werd ook geconstateerd dat er geen sprake was van een criminogene sfeer eromheen: niet aanwezig, nul. De teelt was namelijk legaal, het was volstrekt bovengronds. Dat was de conclusie van het CAM. Vindt de heer Elissen, hierop reflecterend, dat wij hierbij ons doel een beetje voorbijgeschoten zijn? Hadden wij niet beter naar het CAM moeten luisteren en moeten zeggen: dat hadden wij moeten reguleren? Door regelgeving is er nu een illegaal circuit ontstaan.
De heer Elissen (PVV):
Het is en blijft complex, maar wij moeten het niet nog ingewikkelder maken. Wij kunnen alle stofjes op de lijsten van de Opiumwet bekijken, inclusief de paddo’s, maar wij moeten de zaak proberen simpel te houden. Degenen die kennelijk opzettelijk spullen op de markt brengen en pushen, moeten wij kunnen aanpakken. De individuele gebruiker moeten wij zo veel mogelijk beschermen via preventie, voorlichting, enzovoorts. Over het rapport van het CAM over paddo’s is heel veel gediscussieerd. Er is ook veel jurisprudentie over. In de kern kwam dat erop neer dat de werkzame stoffen, psilocybine en psilocine, genoemd werden in de Opiumwet. Vanuit de historie van die wet was het onvoldoende. Het kwam erop neer dat het een vorm van bewerking zou moeten ondergaan. Voor de politie was dat een zeer onwerkbare situatie. Nu is er meer duidelijkheid en kunnen wij in ieder geval optreden tegen die kwekerijen die er wel degelijk zijn geweest. Ik noem Kerkdriel als voorbeeld. Daar werden grootschalig paddo’s gekweekt. Mijnheer Van der Ham, ik stel voor dat wij het beperken en niet al te technisch maken. Maar gelooft u mij, ook die rapporten ken ik.
De heer Van der Ham (D66):
Ik heb al die rapporten op mijn bureau niet nodig, want die zitten allemaal in mijn hoofd. Ik heb de afgelopen acht jaar namelijk al die debatten gedaan. De heer Elissen heeft die rapporten ook niet nodig, en dat siert hem. Hij heeft ze ook gelezen; dat vind ik heel goed. Over het CAM en die paddo’s wordt juist door het CAM gezegd: er is geen criminele sfeer, want het was legaal. Ook de kwekerijen die de heer Elissen noemt, waren legaal. Daar kwamen gewoon mensen binnen. Die kwekerijen hebben zelfs gesteld: als u ons eisen oplegt over de hoeveelheid stofjes die erin zit, dan kunnen wij daaraan voldoen. Als er nieuwe spullen op de markt komen met bepaalde risico’s, dan moeten we er toch voor zorgen dat we ze uit de handen van de criminaliteit houden? Dat kan het beste via regulering — het moet in ieder geval niet onder de grond worden gestopt — en door goed te luisteren naar dit soort adviesorganen, die ons op dit soort punten gewoon goed adviseren. Dat is bij het CAM niet gebeurd. Is de heer Elissen dat met mij eens?
De heer Elissen (PVV):
Nee, daarover zijn wij het absoluut oneens. Ik vind dat heel evenwichtig is gekeken naar het CAM-advies, en dat daaruit een zeer goed gewogen conclusie uit getrokken is. Ik vind vooral dat mijnheer Van der Ham het niet nog ingewikkelder moet maken voor de mensen die belast zijn met de uitvoering. Ik heb het dan over al die politiemensen. Als we naar de huidige Opiumwet kijken, dan zien we dat daar een waslijst aan paddenstoelen in, die geen mens meer kan onderscheiden. Laten we het in godsnaam simpel houden, mijnheer Van der Ham.
Ik ben het er niet mee eens dat, als iets vandaag legaal, ofte wel nog niet illegaal is, er niets aan de hand is. Ik noem het voorbeeld van GBL, de voorloper van GHB. Op dit moment wordt dat nog geduid als legaal, althans niet illegaal, maar ik hoop toch echt dat we straks met een aanpassing in de wet zover kunnen komen dat we ook GBL-figuren, criminelen, die dat spul pushen en op de markt brengen, kunnen pakken voor voorbereidingshandelingen voor het maken van GHB, want het geeft een hoop ellende. Dan hoeven we geen individuen te criminaliseren. Kom met dat soort zaken niet bij mij aan. Laten we onderscheid maken tussen twee sporen: de volksgezondheid en keiharde aanpak door Justitie, in lijn met de aanbevelingen van de commissie-Van der Donk. Ik heb “kierewiet” gehoord. Dat is niet mijn duiding, maar ik zal geen naam noemen, want dan doe ik aan uitlokking. Als dat “kierewiet” niet op de wietpas slaat, kan ik me er wel iets bij voorstellen, want het gaat niet om een wietpas, het gaat om een clubpas. Het is gewoon een besloten club, en dan gaan we eigenlijk terug naar het oorspronkelijke idee: de coffeeshop als een kleinschalige voorziening voor de lokale gebruiker en niet als een gigantisch iets, zoals in Terneuzen en in andere plaatsen. Dat was niet meer behapbaar; dat hebben we volledig uit de hand laten lopen. Back to basic dus.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat criminelen telkens synthetische drugs op de markt brengen, die wat betreft hun samenstelling sterk gelijken op verboden drugs, maar niet onder de werking van de Opiumwet vallen;
overwegende dat voor een verbod van deze nieuwe drugs (designerdrugs) telkens een apart besluit tot aanvulling van de lijsten van de Opiumwet moet worden genomen;
constaterende dat er landen zijn met een generieke strafbaarstelling van dergelijke nieuwe drugs naast de bestaande lijsten van specifiek verboden middelen;
verzoekt de regering, de voor- en nadelen in kaart te brengen met het oog op de strafbaarstelling van dergelijke nieuwe drugs naast de bestaande lijsten van specifiek verboden middelen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Elissen, Van der Steur en Çörüz. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 282 (24077).
De heer Elissen (PVV):
Voorzitter. Mijn volgende motie dien ik in omdat ik geen enkele gedetineerde die op staatskosten verblijft, goede zorg wil onthouden.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat gedetineerden die in een justitiële (jeugd)inrichting terechtkomen vaak gekenmerkt worden door hoogfrequent en problematisch middelengebruik;
overwegende dat het welzijn van de (jeugdige) gedetineerde voorop staat en daarom hard moet worden ingezet op preventie en behandeling van middelengebruik en het een gemiste kans zou zijn dit niet te doen;
overwegende dat de kans op recidive tevens minder is wanneer er geen sprake meer is van een verslavingsproblematiek;
verzoekt de regering om te onderzoeken hoe een afkickplicht binnen de justitiële (jeugd)inrichtingen kan worden ingevoerd en gehandhaafd,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Elissen en Helder. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 283 (24077).
De heer Elissen (PVV):
Voorzitter. Daar waar ik het in deze motie heb over inrichtingen, bedoel ik ook de jeugdinrichtingen.
Mevrouw Bouwmeester (PvdA):
Voor een belangrijk deel ga ik mee in het betoog van mijn PVV-collega, zeker waar het gaat om GHB en GBL. Maar waarom dient de PVV voor de zoveelste keer een motie in die eerder is afgewezen, en waarvan iedereen vindt dat het zo niet werkt?
De heer Elissen (PVV):
Ik weet dat een veel gehoorde opvatting is dat de verslaafde intrinsiek gemotiveerd moet zijn. Misschien kunnen wij met de motivatie een beetje handelen. De setting is natuurlijk ideaal, want de patiënt is er al. Ik vind het een gemiste kans als wij niet iedereen dat op zijn minst aan zouden bieden. De motie is net iets anders geformuleerd, maar het blijft voor ons een punt van zorg en aandacht. Wij hopen dat mevrouw Bouwmeester ooit het licht gaat zien en ons zal steunen met deze motie.
Mevrouw Bouwmeester (PvdA):
Wij zijn het zeer met de PVV eens. Als mensen eenmaal binnen de muren zitten en als je hen kunt verleiden tot afkicken, dan zijn wij daar zeer voor. Maar tegelijkertijd gedoogt de heer Elissen een kabinet dat dat juist weg heeft bezuinigd. Dus als wij het dan echt met elkaar eens zijn, moet hij de motie wijzigen en zeggen dat die units terug moeten komen in de gevangenis. Dan bereiken wij het doel waar wij allebei voor staan. Wil hij dat doen?
De heer Elissen (PVV):
In eerste termijn dacht ik al heel even dat wij een begrotingsdebat gingen voeren, maar dat gaan wij niet doen. Als mevrouw Bouwmeester zegt dat als er op enig moment geld vrijgemaakt zou kunnen worden, zij wel voor die afkickplicht gaat, dan vinden wij elkaar onmiddellijk.
De voorzitter:
Nee, mevrouw Bouwmeester.
Mevrouw Bouwmeester (PvdA):
Mevrouw de voorzitter. Ik heb nog bijna niet geïnterrumpeerd in deze tweede termijn. Ik hoop dat ik antwoord krijg op mijn vraag. Wat de heer Elissen nu zegt, dat kan niet. Wat wel kan, daar is geen geld voor. Zullen wij dan samen op zoek gaan naar geld? Dan past de heer Elissen zijn motie aan en dan bereiken wij ons doel.
De heer Elissen (PVV):
Met mevrouw Bouwmeester wil ik graag een zoektocht beginnen. Dat lijkt mij heel spannend. Als wij geld vinden, dan slaan wij groot alarm en dan gaan wij kijken. Ik acht de kans echter heel klein, want overal moet bezuinigd worden. Maar nogmaals, het gaat er natuurlijk om dat wij proberen om waar mogelijk in te zetten op die afkickplicht. Dat is niet alleen een kwestie van verleiden, dat is ook een kwestie van dwang en drang. Het kan af en toe helpen als je mensen een heel klein beetje in de juiste richting duwt en dan niet al te vrijblijvend.
De voorzitter:
Wij krijgen nu dus zelfs een gezamenlijke speurtocht, begrijp ik. Wij wachten het verslag af.
Het woord is als laatste aan de heer Çörüz.
De heer Çörüz (CDA):
Voorzitter. Het gedoogbeleid is volledig vastgelopen. De minister maakt dat ook klip-en-klaar. Hij gebruikte de woorden “uit de hand gelopen”, “criminaliteit toegenomen”, “averechtse uitkomst”, “coffeeshops zijn grote ondernemingen geworden”, “verwevenheid bovenwereld en onderwereld” en “de sterkte van cannabis, waarvan wij dachten dat het soft was, is toegenomen en het is keihard een harddrug”. Het drugsbeleid is toe aan aanscherping en dat staat ook in de afspraken die dit kabinet heeft gemaakt. Ik ben blij met de uitkomsten van vanavond. Het mag geen verrassing zijn dat het CDA helemaal af wil van die coffeeshops, want als wij vaststellen dat het gezondheidsproblemen oplevert, overlast geeft en criminaliteit veroorzaakt, dan kun je volgens mij maar tot een conclusie komen en dat is zero tolerance. Ik weet dat daar geen meerderheid voor is, maar die aanscherping is echt keihard nodig. Ik ben overigens blij dat de beide bewindslieden oog hebben voor met name de jongeren.
Ik heb nog een aantal opmerkingen. Wellicht heeft de minister al gesproken over het blowverbod, maar kan hij dat nog even expliciet maken? Een tijd geleden hadden wij een uitspraak van de Raad van State, op verzoek van een gemeente, meen ik, of van aanvragers die zo’n blowverbod via de APV hadden voorgedragen. Daarvan heeft de Raad van State gezegd: dat wat verboden is, kan niet verboden worden. Dat lijkt mij juridisch waterdicht. Maar wat kunnen gemeenten nu doen? Ik krijg vele mails — die zullen collega’s ook krijgen — van burgers die het ontzettend vervelend vinden dat er plekken zijn waar heel veel overlast is, omdat men zo’n stickie uit een coffeeshop neemt en dat bijvoorbeeld op een kinderspeelplaats gaat gebruiken. Kan een gemeente nu via de APV zo’n gebied aanwijzen waar niet geblowd mag worden? Als dat niet kan, hoe verhoudt dit zich dan tot de website van de rijksoverheid, waarop staat dat gemeenten in de APV kunnen opnemen dat drugsgebruik in aangewezen gebieden strafbaar is? Of gaan wij dat via de Opiumwet regelen? Ik ben daar benieuwd naar. Misschien heb ik het gemist, maar wellicht kan de minister mij daarbij helpen.
Dan het afstandscriterium. Ik heb goed geluisterd en ik ben het volledig met de minister eens.
Het is volstrekt logisch om het afstandscriterium van 350 meter door te trekken naar de basisscholen.
De minister is, met mij, voor de zoveelste keer klip-en-klaar over het wietexperiment in Utrecht. Ik hield hem echter al voor: men gaat gewoon door. De minister zegt terecht dat het plannen zijn en dat hij nu dus niets kan doen. Ik heb mij echter laten vertellen dat de plannen eind dit jaar of nog eerder naar buiten zullen komen. Wat gaat de minister dan doen? Vernietigt hij het besluit of geeft hij de officier van justitie opdracht om te handelen?
Tot slot de straffen. Ik ben benieuwd. Er zijn collega’s die zeggen dat het onduidelijk is of het gaat om criminaliteit en of 80% van de in Nederland geteelde wiet naar het buitenland gaat. Volgens mij hoef je geen raketwetenschapper te zijn om vast te stellen dat al die zaken in Nederland plaatsvinden. Het is Nederland, en niet Duitsland, België of Oostenrijk, dat het qat-distributiecentrum is. Er worden in Nederland regelmatig xtc-laboratoria opgedoekt. Ik noem ook de wietteelt in het zuiden van het land. Dan kun je toch niet meer volhouden dat dit niet met criminaliteit is verweven? Mijn vraag is hoe dat komt. Ik ben daar nieuwsgierig naar. Komt het omdat onze straffen te licht zijn? De minister zei heel expliciet dat Nederland niet het laagste puntje van Europa moet zijn. Ik heb zo langzamerhand de indruk dat dit toch het geval is omdat wij misschien laag straffen. Ik vraag heel objectief aan de minister om een overzicht, een vergelijking, te geven van de strafbaarstelling van drugsdelicten in de Europese landen. Hoe verhouden onze strafmaten zich tot die in andere landen? Dat hoeft niet vanavond. Ik wil het echter weten en ik vraag de minister om het uit te zoeken. Ik ben zo langzamerhand tot de conclusie te gekomen dat mensen allerlei dingen in Nederland komen doen, en niet in de buurlanden, omdat de strafmaat te licht is. Ik hoor graag of dat het geval is of niet.
De voorzitter:
Wij zijn gekomen aan het einde van de tweede termijn van de Kamer. Ik stel voor dat de bewindslieden zich in hun antwoorden concentreren op nieuwe vragen, op nog eventueel openstaande vragen uit de eerste termijn en op de moties..
De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.
De voorzitter:
De bewindslieden gaan nu antwoorden. Om een beetje op tijd klaar te kunnen zijn, sta ik iedere woordvoerder twee interrupties toe: één vraag en één vervolgvraag. Dan moeten wij het kunnen redden.
Minister Opstelten:
Voorzitter. Ik dank de leden voor hun opmerkingen, vragen en moties. Wij hebben een buitengewoon scherp debat gevoerd. Het was langdurig, maar dat mag ook wel. Er is geen overeenstemming op een aantal punten. Het is dan ook goed om het debat scherp te voeren. Ik ga niet in tweede termijn onze uitgangspunten herhalen, ook als zij zijn tegengesproken in de tweede termijn. Ik hoop dat de Kamer mij dat niet kwalijk neemt. Dit is een belangrijk onderwerp. De minister van VWS en ik staan voor verschillende portefeuilles, maar wij staan uiteraard schouder aan schouder om ons beleid te verdedigen.
Het lijkt mij het meest praktisch om eerst de vragen langs te lopen en daarna in te gaan op de moties. Tegen mevrouw Bouwmeester zeg ik dat ik in eerste termijn — dat is haar wellicht ontgaan, mijn antwoord was lang — ben ingegaan op de aanpak van jonge drugsdealers en drugsrunners. Ik heb de acties van Maastricht genoemd, die in het nieuws zijn geweest. Het is een zware bovenregionale problematiek, die met name Rotterdam, Utrecht, Gouda en Maastricht betreft. De problematiek wordt bovenregionaal aangepakt door het OM. Alle zuidelijke parketten samen met de parketten in Rotterdam, Den Haag en Utrecht komen tot één bovenregionale aanpak van drugsrunners. Het is bovendien een geïntegreerde aanpak die zich niet beperkt tot het strafrecht, maar ook handhaving, zorg en hulpverlening, soms zelfs gedwongen hulpverlening, omvat. Verder wordt in de Euregio op de aanpak van drugsrunners ingezet in het zogenaamde Joint Hit Team. Hierin werken politiekorpsen uit Frankrijk, België, Luxemburg en Nederland samen. Het is goed om dat vast te houden. Wat betreft de terbeschikkingstelling van de onderwijsmaatregel, verwijs ik naar de brief van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie inzake het adolescentenrecht, meer in het bijzonder naar het voorstel om het volgen van onderwijs als bijzondere voorwaarde in de wet op te nemen. Samenvattend is er dus sprake van een integrale benadering op een heel belangrijk item. Wij zullen dit goed volgen.
Mevrouw Bouwmeester vroeg ook of het kabinet bereid is de eerste aanbeveling uit het rapport van het college inzake privacyoptreden te bekijken alvorens het beleid in te voeren. De heer Dibi heeft daar ook over gesproken. Ik heb al gezegd: nee. Ik heb, zoals gezegd, het verzoek doorgeleid aan het CBP en wacht de reactie af. Ik zie geen noodzaak het antwoord van het CBP af te wachten alvorens het beleid in te voeren. Wij nemen het advies natuurlijk serieus. In de sfeer van horen en luisteren, wilde ik dat toch nog een keer zeggen.
Mevrouw Bouwmeester heeft ook een vraag gesteld over een proefproces. Proefprocessen wachten wij niet af. Wij houden natuurlijk altijd rekening met wat de rechter zegt in dit verband. Dat is het eerste wat van mij mag worden verwacht. Wij hebben echter de indruk dat wij een heel stevig beleid voeren.
De heer Van der Steur heeft over de nepdrugs gesproken. Naar ik heb begrepen, komt hij daarop op enig moment terug, misschien volgende week, misschien later. Ik kijk ernaar uit.
Een nieuw punt betreft TenneT, de netbeheerder, waarmee ik vandaag een overeenkomst heb gesloten in het kader van Koperslag. Er wordt al in nauwe samenwerking met de netbeheerders opgetreden. Dit is onderdeel van de geïntegreerde aanpak van de hennepteelt. Deze nauwe samenwerking bestaat zowel bij het ontdekken en ontmantelen van kwekerijen als bij de vervolging van henneptelers. Het ontdekken van het illegaal aftappen van stroom is, logischerwijs, regelmatig het startpunt van onderzoek dat uiteindelijk leidt tot de ontmanteling van een kwekerij. Bij de ontmanteling van deze hennepkwekerijen is de netbeheerder aanwezig, al was het maar om de situatie voor onder meer de politie veilig te stellen. In een uiteindelijke strafzaak kan de netbeheerder zich voegen als benadeelde partij om de misgelopen inkomsten terug te vorderen. De politie staat ter beschikking als de netbeheerders illegale aftap van elektriciteit vermoeden.
Indien Utrecht niet doet wat ik heb gezegd, zal het Openbaar Ministerie optreden, zeg ik in antwoord op een vraag van de heer Çörüz. Dat hebben wij ook luid en duidelijk gezegd. De hoofdofficier heeft het daar ook medegedeeld in de driehoek, zo is mij geworden.
Over het blowverbod heb ik in eerste termijn al gesproken in antwoord op vragen van mevrouw Wiegman. Dit kan niet via de APV maar wel op grond van de Opiumwet. Een blowverbod kan dus wel. Recentelijk, per 1 januari 2012, is de aanwijzing van de Opiumwet op zodanige wijze gewijzigd dat strafrechtelijke vervolging mogelijk is bij het aanwezig hebben van een hoeveelheid tot en met vijf gram hennepproducten. Voorheen was altijd sprake van een politiesepot. Die optie is met de recente wijziging komen te vervallen. In de lokale driehoek kunnen mede in het verlengde hiervan afspraken worden gemaakt over de wijze en de mate van handhaving. Op deze wijze kan vorm worden gegeven aan een blowverbod in de openbare ruimte. Dat kan dus niet langs de oude lijn via een APV, maar wel op basis van de Opiumwet.
De heer Çörüz (CDA):
Dat is goed om te horen. Volgens mij gebeurt dat ook in Rotterdam. De lokale driehoek kan daartoe dus besluiten. Kan dit dan ook de gehele gemeente omvatten, of moet het om gebieden gaan? Ik begrijp dat het niet valt onder de APV, verstoring openbare orde, op grond van de Gemeentewet. Via de lijn van de Opiumwet kan het echter wel. Als de gemeenteraad het wil, kan het dus?
Minister Opstelten:
Men kan een beperkt gebied aanwijzen, maar men moet het in de driehoek met elkaar afspreken en nergens anders. Het is geen besluit van de gemeenteraad via een APV die men vaststelt. Het is de driehoek die het doet op grond van de Opiumwet. Er moeten natuurlijk argumenten voor zijn.
De heer Çörüz (CDA):
De gemeenteraad zit natuurlijk via de burgemeester in de driehoek. Als een gemeenteraad in een bepaalde gemeente iets wil, zou die dus als juridische kapstok de Opiumwet kunnen gebruiken?
Minister Opstelten:
De gemeenteraad kan nooit de Opiumwet gebruiken. Die kan alleen aan de burgemeester vragen of hij dit in de driehoek wil bespreken en vervolgens wil rapporteren over wat daaruit is gekomen. Zo kan het, en zo is de cirkel rond.
De heer Çörüz heeft ook gevraagd of wij kunnen uitzoeken hoe de strafbaarstelling voor drugsdelicten in de omringende landen is.
Ja, met het nieuwe drugsbeleid, de THC-maatregel en het wetsvoorstel inzake de voorbereidingshandeling, is sprake van een forse intensivering. Met deze aanscherpingen loopt Nederland internationaal goed in de pas. Ik vind het op zichzelf niet echt zinvol om dit internationaal te vergelijken, want hoe kun je het drugsbeleid in Nederland vergelijken met dat in het buitenland? Ik heb er echter helemaal geen bezwaar tegen om dat op een rijtje te zetten, want dat is de vraag van de heer Çörüz. Ik zou dan gewoon een paar landen moeten uitkiezen en daarnaar even moeten laten kijken. Dat is geen enkel punt.
De heer Çörüz (CDA):
Ik heb daarop de toelichting dat ik niet het drugsbeleid wil vergelijken maar de bestraffing van drugsdelicten. Daar gaat het mij om.
Minister Opstelten:
Dat hebben wij heel goed begrepen. We hebben daarvan een overzicht beschikbaar. We zijn immers niet gek. Wij kijken daar natuurlijk naar. Dat internationale overzicht kunnen wij leveren en zullen wij bekijken. Ik kom dus aan het verzoek tegemoet, omdat de heer Çörüz het vraagt. Ik was echter eerlijk toen ik zei dat ik daarop zelf niet was gekomen.
Dan kom ik bij de motie-Van der Ham c.s. op stuk nr. 272. De heer Van der Ham zal niet verbaasd zijn over het judicium, het advies, dat ik geef. Ik zal daarbij toch nog een enkel inleidend woord uitspreken. Het aangescherpte coffeeshopbeleid wordt landelijk ingevoerd — dat heb ik ook gezegd — zodat op alle ingezetenen van Nederland dezelfde regels van toepassing zijn, ongeacht de woonplaats of de plaats waar men zich op dat moment bevindt. Daarnaast schept het duidelijkheid over wat is toegestaan. Het lokale bestuur stelt het coffeeshopbeleid binnen het landelijk kader, de Opiumwet en de gedoogcriteria vast en voert de regie. Dat is de burgemeester als bestuursorgaan. Het staat gemeenten dus vrij om binnen het landelijk kader een coffeeshopbeleid met eigen accenten te voeren. Als daarvoor ruimte is en als het noodzakelijk is, kan er maatwerk worden geleverd. Aanvullende maatregelen kunnen uitstekend op lokaal niveau worden bepaald. Daar heeft men namelijk het beste inzicht in welke aanvullende maatregelen effectief zijn. De heer Van der Ham noemde bijvoorbeeld de openingstijden en ook een strenger beleid ten aanzien van de gedoogcriteria. Gelet op het punt dat het langs het landelijk kader moet, zal het de heer Van der Ham niet verbazen dat ik deze motie ontraad.
Dan kom ik op motie-Van der Ham/Bouwmeester op stuk nr. 275. Het is geen verantwoordelijkheid van de overheid om deze plicht op te leggen. In de voorlichting van overheidswege over de schadelijkheid van cannabis en andere drugs is al voorzien in allerlei communicatietrajecten en projecten. Verder wordt, mede tegen de achtergrond van de mogelijke schadelijkheid voor de volksgezondheid, ingezet op de THC-maatregel van 15%. Coffeeshophouders hanteren reeds menukaarten voor de verschillende soorten cannabis die zij aanbieden en geven hierover voorlichting. Ik ontraad de motie dus.
De heer Van der Ham (D66):
Dat is opvallend. Ik heb deze motie al vaker ingediend de afgelopen jaren. Toen werd gezegd dat het niet mogelijk was omdat het niet kan worden gemeten. Nu gaat de regering zelf 15% eisen van coffeeshops. En zij krijgen zelfs een apparaat dat dit kan meten. Je kunt het dus meten. Dan kun je ook meten hoeveel erin zit en aangeven op die producten wat er onder de 15% precies in zit. Dat is heel handig, want dan weet je dat er hiervan 6% in zit en daarvan 9%, allemaal nog onder de legale grens. Dat kan dan gewoon. Met andere woorden, ik begrijp werkelijk niet waarom de minister dit niet doet. Het is een strenger beleid, waarvan de minister voorstander zou moeten zijn.
Minister Opstelten:
Het is de kern. Als we het opleggen, leggen we de verantwoordelijkheden anders. Het is de verantwoordelijkheid van de gebruiker en van de coffeeshophouder om het aan te geven. Hij of zij moet blijven binnen het gestelde kader van 15% THC. Daarom ontraad ik de motie.
De heer Van der Ham (D66):
Ik vind het echt heel raar. 15% wordt straks de harddrugsgrens, maar daaronder is er natuurlijk wel verschil. Een wietje van 4% is iets anders dan een wietje dan 12%. Het is voor een consument toch heel handig om te weten welk wietje zwaarder en welk wietje lichter is? Het is waar dat al voor een deel in een coffeeshop wordt aangegeven wat een sterkere variant is en wat een minder sterke variant. Als men dat apparaat dan toch heeft staan en je het van belang vindt dat mensen een bewuste keuze maken, zelfs als ze al binnen staan, is het toch prima om een informatieverplichting in de AHOJ-G-criteria op te nemen over wat erin zit en wat de risico’s ervan zijn? Bijvoorbeeld: gebruik dit niet als u een verleden hebt van schizofrenie. Dat soort informatievoorziening zou de volksgezondheid kunnen bevorderen.
Minister Opstelten:
Nogmaals, dat zou kunnen, maar het is de verantwoordelijkheid van de gebruiker en van de coffeeshophouder. Coffeeshophouders werken soms met menukaarten. U bent wel eens in een coffeeshop geweest en ik ook. Dan zie je dat. Laat ze dat doen, maar het is geen voorschrift in de AHOJ-G-criteria.
Ik kom bij de motie op stuk nr. 276 van de heer Dibi c.s. Ik herhaal dat het aangescherpte coffeeshopbeleid landelijk wordt ingevoerd, zodat op alle ingezetenen van Nederland dezelfde regels van toepassing zijn, ongeacht de woonplaats of de plaats waar men zich op dat moment bevindt. Dat is het verschil van inzicht tussen ons. Daarnaast schept het aangescherpte beleid duidelijkheid over wat is toegestaan. Het lokaal bestuur, de burgemeester, stelt binnen het landelijk kader, de Opiumwet en de gedoogcriteria het coffeeshopbeleid vast en voert de regie. Gemeenten staat het vrij om binnen het landelijk kader een coffeeshopbeleid met eigen accenten te voeren. Ik ontraad dus de motie.
De motie op stuk nr. 277 van de heer Dibi c.s. vraagt of de regering de kosten van de drugsbestrijding kan uitrekenen en aan de Kamer kan melden. Criminaliteitsbestrijding is de kerntaak van de overheid. Dat geldt ook voor drugscriminaliteit. Het kabinet heeft een duidelijke koers uitgezet, waarvoor ik in de Kamer ook een meerderheid bespeur. Het dient geen doel, de kosten van de bestrijding van de specifieke criminaliteitsproblemen apart uit te rekenen. Ik ontraad daarom de motie.
De heer Dibi (GroenLinks):
Een meerderheid steunt de kabinetsplannen, maar een substantiële minderheid probeert constructief mee te denken. De heer Bolkestein heeft gezegd dat de kosten van de handhaving van het drugsbeleid enorm zijn. Waarom dat niet in kaart brengen, zodat wij de afwegingen kunnen maken of het dat geld waard is of dat het misschien anders ingezet moet worden?
Minister Opstelten:
Ik vind dat niet nodig. Ik vind het ook niet wenselijk om het apart uit te rekenen. Het is hetzelfde punt als de fiscusgerelateerde inbreng van mevrouw Kooiman. Ik denk dat wij dat niet elk aspect van onze inzet apart moeten gaan uitrekenen. Daarom ontraad ik de motie.
De heer Dibi (GroenLinks):
Elke zichzelf respecterende minister zou moeten weten hoeveel hij aangeeft aan iets en of dat gerechtvaardigd is.
Minister Opstelten:
Zeker.
De heer Dibi (GroenLinks):
De minister doet dat op veel punten wel, bijvoorbeeld bij de politie-inzet bij voetbalwedstrijden. Bij het drugsbeleid gaat het om ontzettend veel geld. Waarom verzet de minister zich ertegen als de Kamer daar inzicht in wil krijgen? Waarom niet gewoon “oordeel Kamer” bijvoorbeeld?
Minister Opstelten:
Ik verzet me ertegen omdat criminaliteitsbestrijding een kerntaak van de overheid is. En dit is een onderdeel van criminaliteitsbestrijding. Het coffeeshopbeleid heeft een heel brede benadering; mijn collega Schippers komt zo dadelijk ook aan het woord. Wij vullen elkaar daarin aan. Daarom zie ik geen aanleiding om dit apart te gaan uitrekenen, om zo de kosten specifiek in beeld te krijgen.
Ik kom bij de motie van mevrouw Kooiman op stuk nr. 279. Ik heb daar al even aan gerefereerd. Ook voor deze motie geldt dat het kabinetsbeleid wordt uitgevoerd binnen de financiële middelen. Ik herhaal dat. Ik heb ook in eerste termijn gezegd dat de handhavingskosten bij een succesvol beleid juist naar beneden zullen gaan, omdat er dan een rustigere coffeeshopomgeving komt van een kleinere schaal. We zijn nog niet zover, maar dan gaan ook de handhavingskosten duidelijk naar beneden ten opzichte van de huidige situatie. Het kabinetsbeleid wordt uitgevoerd binnen de beschikbare middelen. Het gaat hierbij om de aanpak van criminaliteit en die kan niet simpelweg tot een rekensom worden teruggebracht. Ik zie daarom geen enkele aanleiding om het kabinetsbeleid te laten doorrekenen.
Mevrouw Kooiman (SP):
Bij elk voorstel dat de SP in de Kamer doet, wordt verwacht dat zij met een concrete dekking komt, maar het kabinet mag zijn plannen zonder dekking en zonder doorrekening van de financiële risico’s lanceren. Ik heb betoogd dat er ook een financieel risico is, naast de gezondheidsrisico’s. Laten we dat in ieder geval doorrekenen. Als de minister niet bang is dat de besparing wordt teruggebracht vanwege de capaciteit, lijkt het me logisch dat hij ook niet bang is om dat door te laten rekenen.
Minister Opstelten:
Ik zeg wel toe om het beleid te monitoren op effecten, rendement en succes; dat vind ik wel fair. Dat moeten we weten. In dat verband is er natuurlijk altijd de mogelijkheid om daarom terug te komen en daarover te rapporteren. Ik monitor, maar ik ga niet financieel monitoren. Dit is een beleid waarin vanuit mijn verantwoordelijkheid eigenlijk geen financiële afwegingen hoeven plaats te vinden en ook niet hebben plaatsgevonden. Dit is criminaliteitsbestrijding, en die vindt plaats binnen het budget dat daarvoor beschikbaar is. Ik ontraad dus aanneming van de motie.
Mevrouw Kooiman (SP):
De minister zegt: we gaan monitoren, maar niet financieel monitoren. Dat snap ik niet goed. Ik zou het fijn vinden als er in ieder geval iets gemonitord zou worden. De minister vergeet ook dat we wel belastinginkomsten missen. Gezien de huidige economische crisis lijkt het me wenselijk dat het kabinet daar oog voor heeft.
Minister Opstelten:
Maar mevrouw Kooiman weet ook dat er in de criminaliteitsbestrijding geen fiscale afwegingen zijn om af en toe iets door te vingers te zien of iets wel te doen wat niet mag. Ik vind dat we dit niet langs de fiscale kant moeten benaderen. Het kan een verschil van mening zijn, maar dan vind ik dat opvallend en verrassend dat dit juist uit de koker van mevrouw Kooiman van de SP komt. Waarvan akte.
De voorzitter:
Gaat u verder, voordat we uitlokking krijgen!
Minister Opstelten:
In de motie-Elissen/Helder op stuk nr. 283 wordt de regering verzocht, te onderzoeken of een afkickplicht kan worden ingesteld in gevangenissen. Zoals de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie eerder heeft gezegd in reactie op een motie van mevrouw Helder, is een afkickplicht niet gewenst.
Zolang een gedetineerde niet gemotiveerd is, lukt afkicken niet. Dat blijkt uit de verslavingszorg. Verplicht afkicken lijkt logisch, maar werkt gewoon niet. Drugsgebruik in gevangenissen is al verboden en wordt tegengegaan. Dat is het beleid van de staatssecretaris. Daar wordt al veel aan gedaan. Dit bestaat uit sanctionering bij constatering van gebruik, alsook preventie en behandeling. Er is een pakket van maatregelen beschikbaar waarmee op vrijwillige basis of, als dat niet lukt, met dwang en drang het middelengebruik wordt teruggedrongen. Omdat deze motie overbodig is en omdat het al uitgezocht is, ontraad ik haar.
De voorzitter:
De heer Dibi wil nog interrumperen. Dit wordt dan wel zijn tweede interruptie.
De heer Dibi (GroenLinks):
Dat realiseer ik me. We hebben voor het eerst in vier jaar een belangrijk drugsdebat gevoerd, althans, we zijn er nog mee bezig en komen aan het einde daarvan. De oppositie heeft een aantal belangrijke zorgpunten benoemd. Een van de belangrijkste zorgpunten is dat we bang zijn dat gebruikers in de handen van dealers terecht zullen komen. Er zijn allerlei moties ingediend. Al onze moties zijn tot op heden ontraden. De minister van V en J heeft dat gedaan en ik verwacht dat ook de minister van VWS onze moties zal ontraden. Dat staat me tegen. Die opmerking wil ik wel maken. Het kabinet kijkt voor meerderheden vaak naar de oppositie. Dan is het belangrijk, zoals ik ook in mijn eerste termijn al heb gezegd, dat het kabinet luistert als er serieuze zorgen worden geuit. Het kabinet heeft tot nu toe op geen enkel punt geluisterd. Dat neem ik deze ministers kwalijk.
Minister Opstelten:
Ik wil daar heel kort op reageren. Ik heb de moties absoluut niet ontraden vanwege de afzenders ervan. Dat doe ik trouwens nooit. Het gaat om een puur inhoudelijke afweging. Dan kan er een verschil van mening zijn, maar dat moet dan ook gezegd worden. Dat is mijn antwoord aan de heer Dibi.
Minister Schippers:
Voorzitter. De eerste motie, op stuk nr. 271, is van de heren Van der Ham en Dibi. Daarin wordt de regering verzocht om zich internationaal in te spannen om het element van “harm reduction” in de internationale verdragen te benadrukken en te pleiten voor lokaal maatwerk om dit element te bevorderen. Ik zie deze motie als ondersteuning van beleid. Onlangs nog hebben we hiervoor gepleit en ons hiervoor ingezet in de vergadering van de Commission on Narcotic Drugs van de Verenigde Naties in Wenen.
De motie op stuk nr. 273 is van de heer Van der Ham. Daarin wordt de regering verzocht om te onderzoeken op welke wijze bij constatering van nieuwe middelen, waarbij een zeker risico wordt vastgesteld, spoedig een minimum leeftijdseis kan worden gesteld. We hebben hierover in het debat al van gedachten gewisseld. Ik ontraad deze motie. Ik heb al aangegeven dat een middel direct kan worden verboden als er acuut gevaar is. Als er geen acuut gevaar is, is de bestaande monitor voldoende. Je kunt leeftijdseisen stellen, maar het is bovendien ook nog eens onduidelijk waar deze middelen worden verkocht.
Het is dus niet te controleren en niet uitvoerbaar.
In de motie-Van der Ham op stuk nr. 274 wordt de regering verzocht om samen met instanties voor verslavingszorg, horecaorganisaties, gemeenten en bedrijfsleven ervoor te zorgen dat tenminste de huidige voorlichting en preventieactiviteiten op peil blijven. De heer Van der Ham verwijst daarbij naar plaatsen waar veel jongeren komen. Ik ben hem nog een antwoord schuldig op zijn vraag over de eventuele bezuiniging — daar ging de heer Van der Ham tenminste van uit — op voorlichtingsprojecten op plaatsen waar veel jongeren komen, bijvoorbeeld door Unity op danceparty’s. De peer-to-peervoorlichting door vrijwilligers op danceparty’s, zoals Unity doet, wordt mogelijk gemaakt door verslavingszorginstellingen, gemeenten en organisatoren van danceparty’s. Ik geef daarvoor geen subsidies. Ik ondersteun de voorlichting aan jongeren in de partysetting via het project Uitgaan, Alcohol en Drugs van het Trimbos-instituut. Vanuit dit project en vanuit de alcohol- en drugsinfolijnen zijn verschillende sites met informatie en zelftesten beschikbaar. Het project Uitgaan, Alcohol en Drugs loopt tot 2013. Hierop is niet bezuinigd. De werkzame elementen uit dit project zullen na 2013 zo veel mogelijk worden geborgd. De alcohol- en drugsinfolijnen worden gecontinueerd en uitgebreid met het onderwerp roken. Bovendien wordt voor het organiseren van evenementen de vergunningverlening niet door het Rijk uitgevoerd, maar door de gemeenten. Dit past dus in de discussie over de vraag of we niet met z’n allen onze verantwoordelijkheid moeten nemen, omdat de rijksoverheid dit nooit alleen kan trekken. Ik wil de motie ontraden omdat deze belangrijke preventiezaken op lokaal niveau door de verslavingszorginstanties, horeca en gemeenten moeten worden opgepakt.
Wij pakken onze taak op. Ik ontraad daarom de aanneming van deze motie.
De heer Van der Ham (D66):
Het punt is natuurlijk dat die verslavingszorginstellingen zeggen dat de bezuinigingen ook ten koste gaan van dit soort zaken. De minister heeft helemaal gelijk, want dit is lokaal. Daarom staat in de motie: gemeenten en horeca-ondernemers. Mijn zorg is dat dit soort dingen onder druk komt te staan door een optelsom aan bezuinigingen. Ik vraag van de regering geen extra pot geld. Ik verzoek de regering echter om erop toe te zien en ervoor te zorgen dat dit op peil blijft en om enige druk uit te oefenen zodat dit soort zaken in stand wordt gehouden. Dat vraag ik. De motie is volstrekt budgetneutraal. Kan de minister vanuit dat perspectief op deze motie reflecteren?
Minister Schippers:
Ik ontraad de motie toch. Wij zetten namelijk extra geld in voor scholen, voor de jeugdgezondheidszorg en voor aspecten waarmee wij onze taken oppakken. Daar geven wij meer geld aan uit. De heer Van der Staaij gaf mooie voorbeelden van bedrijven die zich samen met allerlei maatschappelijke groeperingen inzetten op dit punt. Ik wil dat iedereen zijn eigen rol opneemt. Bij de preventie in de gezondheidszorg speelt de lokale overheid een heel belangrijke rol. Die heel belangrijke taak deelt zij met de GGD’s in de gemeenten en de plaatselijke horeca, waarover zij ook gaat. Ik vind dat dit daar thuishoort. Ik wil graag dat de lokale overheid haar taak vervult en dat wij niet alles naar ons toe trekken.
De heer Van der Ham (D66):
Het punt is natuurlijk dat het kabinet de lokale activiteiten moeilijk maakt met de bezuinigingen. Daarover verschillen wij van mening.
Ik heb nog een vraag over de motie-Van der Ham op stuk nr. 273 over de minimumleeftijdseis. Mijn punt is dat het beleid van de minister alleen maar hollen of stilstaan is. Als er iets nieuws is, reguleren wij niks of verbieden wij het. Sommige drugs of bepaalde middelen die op de markt komen, geven niet onmiddellijk aanleiding om die direct te verbieden. In de praktijk wachten wij dus jarenlang totdat wij iets doen, terwijl wij eigenlijk wel al die tijd vinden dat die middelen in ieder geval niet aan jongeren onder een bepaalde leeftijd verkocht mogen worden. Daar ging mijn motie over. Ik wil ook best wel in de motie zetten dat er afspraken moeten komen over de plekken waar de middelen verkocht mogen worden. Dat is prima. Ik vind echter dat er iets moet zitten tussen nul en een, tussen die beide getallen. Dit moet iets zijn om erger te voorkomen, waardoor wij niet wachten tot het zo uit de hand loopt dat je de middelen wel moet verbieden. Dat wil ik graag uitdrukken met deze motie. Ik hoop dat de minister dit probleem ziet.
Minister Schippers:
Ik zie weleens een probleem, maar dat is niet altijd makkelijk op te lossen. Ik vind het belangrijk — dat is in dit debat ook wel aangegeven, met name door de heer Elissen — dat je op een gegeven moment een structuur hebt, die nog voldoende eenvoud heeft om die te kunnen handhaven en controleren. Als je alles helemaal van boven tot onder dicht regelt, wordt dit ontzettend moeilijk. Wij hebben de commissie-Garretsen gevraagd om ons erover te adviseren of dat nodig is. Dat heeft de commissie gedaan. Zij heeft ons dat niet geadviseerd en wij zijn dat met de commissie eens. De heer Van der Ham en ik verschillen daarover gewoon van mening.
De voorzitter:
Mijnheer Van der Ham, u mag niet nogmaals interrumperen, want wij hebben afspraken gemaakt. De minister gaat verder.
De heer Van der Ham (D66):
Voorzitter. Het gaat mij erom of ik de motie wel of niet zal aanhouden. Zodra de minister zou zeggen dat zij in de monitoring de vraag meeneemt of dit soort problemen zich voordoet en of er in de praktijk zoiets — noem dit lijst III of laat het vallen onder de warenautoriteit, I don’t know — zou moeten komen, dan kan ik de motie aanhouden. Wellicht kan de minister een dergelijke toezegging doen. Dan begrijpt zij wel dat zich zo’n soort probleem kan voordoen, sterker nog, dat zoiets zich de afgelopen jaren heel vaak heeft voorgedaan.
Minister Schippers:
Ik vind dit lastig. Je hebt een advies gevraagd aan een commissie van deskundigen. Die adviseert je iets. Je neemt dat over. De mensen die het daar niet mee eens zijn, vragen zich dan af of je een nieuw advies moet vragen. Zo krijg je een heel circus van advisering of tussenadvisering. Wij hebben hier een advies over gevraagd. Dat advies was helder en wij hebben het overgenomen.
De heer Elissen (PVV):
Ik noem voor alle duidelijkheid het CAM. Als wij het over regulering hebben, gaat het niet alleen om het advies om zaken op de lijst van de Opiumwet te plaatsen. Er zijn ook andere vormen en andere adviezen, bijvoorbeeld monitoring, preventie- en voorlichtingsactiviteiten enzovoorts. Dit is een beetje een misvatting. Volgens mij is het via het CAM al geregeld.
Minister Schippers:
Over die monitoring heb ik in eerste termijn al gesproken. Wij hebben zelfs diverse monitors lopen, acuut op de markt zelf en ook nog via de Nationale Drug Monitor.
In zijn motie op stuk nr. 278 vraagt de heer Dibi de regering, een onafhankelijke adviescommissie in te stellen die de gevolgen van het drugsbeleid in kaart brengt en adviseert over gewenste aanpassingen en de Kamer daarover regelmatig te informeren. Ook deze motie ontraad ik. Niet alleen zijn er al twee onafhankelijke commissies geweest, de commissie-Garretsen en de commissie-Van de Donk, maar via de Nationale Drug Monitor houden wij ook nog eens in de gaten of nieuwe maatregelen op het gebied van bijvoorbeeld het coffeeshopbeleid effect hebben op de volksgezondheid. Dat betreft onder meer drugsgebruik door jongeren, het aantal hulpvragen bij verslavingszorg, het aantal ziekenhuizenopnames en het aantal gezondheidsincidenten. Wij houden daarmee de vinger aan de pols.
Mevrouw Bouwmeester heeft gezegd — ik wil dat toch even scherp markeren — dat ik in eerste termijn een plan van aanpak op het gebruik van GHB had toegezegd. Dat is niet het geval. Ik heb een analyse toegezegd over GHB-gebruik. Daaruit kan een plan van aanpak voortvloeien, maar ik ga eerst die analyse doen.
Mevrouw Kooiman vraagt in haar motie op stuk nr. 280 een advies van de Raad voor de Volksgezondheid en Zorg. Ik heb net aangegeven wat er zoal loopt. Ik heb geen behoefte aan dat advies en ontraad de motie. In de brief van 27 mei 2011 aan de Tweede Kamer over het drugsbeleid is aangegeven dat lokale, regionale en landelijke effecten en neveneffecten van het nieuwe coffeeshopbeleid scherp zullen worden gevolgd. Het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum, het WODC, is hiermee al gestart. Aan alle kanten, zowel de kant van Veiligheid en Justitie als de kant van Volksgezondheid, monitoren wij het allemaal scherp.
In de motie op stuk nr. 281 van mevrouw Kooiman en de heer Van der Ham wordt de regering verzocht, het effect van de voornemens om cannabis met meer dan 15% THC te verbieden op mensen die, vanwege gezondheidsklachten of ter pijnbestrijding, cannabis gebruiken, te onderzoeken en met voorstellen te komen om de medicinale verstrekking van cannabis te verruimen. Ik ontraad deze motie. Medicinale cannabis is goed op orde en voor iedereen op recept verkrijgbaar, ook met meer dan 15% THC; dan is het namelijk medicinaal. Verruiming van de verstrekking is niet nodig. Ik heb in eerste termijn aangegeven dat cannabis uit de coffeeshop niet gecontroleerd is. Ik heb ook aangegeven dat een aantal zorgverzekeraars het in een aanvullende verzekering heeft en dat een aantal zorgverzekeraars een coulanceregeling hanteert.
In zijn motie op stuk nr. 282 verzoekt de heer Elissen de regering, de voor- en nadelen in kaart te brengen met het oog op de strafbaarstelling van nieuwe drugs naast de bestaande lijsten van specifiek verboden middelen. Ik laat het oordeel over deze motie over aan de Kamer. Ze is in lijn met Europese bewegingen die wij om ons heen zien.
De beraadslaging wordt gesloten.
De voorzitter:
De stemming over de moties zal zijn komende dinsdag. Ik dank de bewindslieden en de collega’s.
Sluiting 22.30 uur.