[De Groene
Amsterdammer->http://www.groene.nl/]
17 september 2009
Door RUTGER VAN DER HOEVEN
Terwijl het Nederlandse kabinet zich de afgelopen maanden boog over
pasjes voor coffeeshops worstelde Mexico met zijn eigen drugsprobleem:
het land vocht voor zijn voortbestaan als vrije democratie en
rechtsstaat. Niet figuurlijk maar letterlijk, met inzet van het leger
tegen een vijand die bijna evenveel mannen onder de wapens heeft, en die
met een wassende stroom zwart geld de Mexicaanse instituties
corrumpeert. Mexico lijkt aan de verliezende hand tegen drugskartels die
soms aan de fantasie van een scriptschrijver lijken te zijn ontsproten:
één kartel was voortgekomen uit een commando-eenheid van de politie
die
voor zichzelf was begonnen, een tweede ontstond uit een fusie die in een
maximaal beveiligde gevangenis was gesmeed, een derde kartel bouwt een
sociale basis op door buurtwerk te doen, leningen uit te schrijven,
recht te spreken en krantenadvertenties te plaatsen. Naar schatting
spekken hun Amerikaanse klanten hun kas met tien miljard dollar per
jaar.
Het gaat hier niet om een vergeten achterwatertje: Mexico is zowel qua
inwonertal als qua economie het elfde land ter wereld, behoort tot de
rijkste en meest ontwikkelde landen van Latijns-Amerika en wordt tot de
‘opkomende machten’ van de 21ste eeuw gerekend. Toch loopt het land
volgens een rapport van het Amerikaanse opperbevel samen met Pakistan
het grootste risico om zich bij landen als Somalië te voegen als
‘mislukte staat’, omdat Mexico niet in staat is zijn grondgebied te
controleren en zijn instituties te beschermen tegen de kartels.
Mexico loopt dit gevaar omdat er enorm veel geld te verdienen is met
drugshandel. En dát komt weer doordat er in rijke landen een grote,
niet
te onderdrukken vraag naar drugs bestaat, terwijl drugshandel verboden
is. De economische logica is simpel: grote vraag + beperkt aanbod =
hoge
prijs en dus een grote aanmoediging om die bedrijfstak in te gaan. Een
andere economische wijsheid is dat waar vraag is, altijd aanbod komt,
goedschiks of kwaadschiks.
Het verbod op drugs zou drugsgebruik moeten bestrijden, maar zelfs de
Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) concludeerde vorig jaar dat ‘landen
met strenger beleid geen lager niveau van drugsgebruik hebben dan landen
met liberaler beleid’. Wel zeker is dat het drugsverbod hoge kosten met
zich meebrengt. Als de drugsproblematiek wordt besproken in de Verenigde
Staten, Frankrijk of Nederland lijkt het alsof die kosten enkel daar
worden betaald, in de vorm van verslaving van westerse burgers en
misdaad die ‘narcostaten’ naar ons zouden exporteren. Maar de
ellende-export voltrekt zich eerder andersom: van de diepe zakken van
westerse consumenten naar landen die in het Westen vaak als
onverbeterlijk corrupt en gewelddadig te boek staan.
De internationale aanpak van drugs is precies honderd jaar oud en niet
toevallig was een Amerikaanse zendeling de drijvende kracht achter het
eerste drugsverdrag. In 1909 beloofden dertien landen ‘steeds toenemende
strengheid’ tegen drugsgebruik, al had Groot-Brittannië een halve eeuw
ervoor nog twee Opiumoorlogen uitgevochten om toegang tot de Chinese
drugsmarkt te krijgen. Drie jaar later besloten dezelfde landen in Den
Haag tot een verbod op drugshandel, dat later in de Vrede van Versailles
werd opgenomen. In 1961 werd dit vervangen door de Narcotica Conventie
van de Verenigde Naties, die het drugsverbod tot internationale wet
maakte.
Dit verbod was geen dode letter: het werd de hoeksteen van
internationale politiesamenwerking, waar de opsporing van
oorlogsmisdadigers en terroristen later bij aanhaakte. De hele eeuw
bestookten de VS internationale fora met hun visie op het probleem:
drugsgebruik is een moreel en crimineel probleem (geen medische of
sociale kwestie); de beste aanpak is de productie bestrijden. Dezelfde
benadering hanteerde Amerika ten aanzien van alcohol, en dat pakte
rampzalig uit toen dat in de jaren twintig leidde tot de Drooglegging.
Die stopte het alcoholgebruik niet maar baarde wel georganiseerde
misdaad op een ongekende schaal. De les werd niet doorgetrokken naar
drugs.
‘Het internationale drugsregime wordt zowel gedreven door macht als door
moraliteit – de macht en moraliteit van de VS. Zij hebben als grootste
voorstander van het verbodsregime hun visie op het probleem tot de
internationale norm gemaakt’, zegt Peter Andreas in een telefonisch
gesprek. Andreas is hoofd van de school voor internationale betrekkingen
aan Brown University in Providence, Rhode Island en co-auteur van
Policing the Globe: Criminalization and Crime Control in International
Relations. ‘De basis van dit internationale drugsregime is dat het drugs
criminaliseert. Het is altijd nuttig eraan te herinneren dat dit een
keuze is, niet een voor zichzelf sprekend feit. Criminaliseren van een
bepaalde praktijk heeft namelijk grote implicaties, voor mensen,
economieën en staten. Zeker in het geval van de War on Drugs: de
collateral damage is de afgelopen decennia enorm geweest.’
De War on Drugs werd in 1969 uitgeroepen door Richard Nixon, die
drugsgebruik beschreef als een plaag van bijbelse proporties die
Amerika’s binnensteden onleefbaar maakte. Zijn opvolgers konden prima
met die insteek overweg – Ronald Reagan, wiens minimumstraffen voor
drugsmisdrijven in Amerikaanse gevangenissen tot grote
rassenongelijkheid leidden; George Bush senior, die drugssmokkel
gebruikte als aanleiding voor de invasie van Panama; Bill Clinton, die
de mensenrechteneisen wegstreepte uit Plan Colombia.
De War on Drugs leidde in de VS tot een explosie van de
gevangenispopulatie – het aantal drugsgerelateerde arrestaties bedraagt
jaarlijks anderhalf miljoen, en een kwart van alle gevangenen ter wereld
zit in Amerika vast -, tot een toename van het Amerikaanse
‘oorlogsbudget’ tot tientallen miljarden dollars per jaar, en tot grote
bureaucratische belangen bij een reeks agentschappen en ministeries in
Washington, een stad waar immense drugsproblemen het falen van de War on
Drugs dagelijks onderstrepen. Al die tijd bleven de VS veruit de
grootste drugsmarkt ter wereld en de drugshandel breidde zich alleen
maar uit. Vooral de economische mondialisering maakte de handel
internationaler en grootschaliger. Schommelde het aantal gerapporteerde
drugsonderscheppingen lang rond de driehonderdduizend per jaar, in de
jaren negentig nam dat toe tot bijna anderhalf miljoen.
‘Het aantal inbeslagnames blijft een belangrijke indicator van het
drugsprobleem in de wereld’, analyseert het UNODC, het VN-bureau voor
drugs en een van de vele organisaties die met cijfers schermen om
beurtelings het succes of de urgentie van de drugsoorlog te
onderstrepen. Onafhankelijke experts vinden het vaak maar een slag in de
lucht over een verboden praktijk waarover per definitie geen harde
cijfers bestaan.
Maar zelfs het UNODC stelt niet meer dat het aantal
drugsgebruikers daalt. Het claimt nu als succes dat hun aantal
‘gestabiliseerd’ is op zo’n tweehonderd miljoen, oftewel vijf procent
van de volwassen wereldbevolking. Maar waar cijfers geen uitsluitsel
geven, suggereert indirect bewijsmateriaal dat de drugsproblemen in de
wereld groeien. In verschillende delen van de wereld bestaan nu
drugsproblemen die tien, twintig jaar geleden nog niet bestonden. In de
traditionele ‘drugsregio’s’ van de wereld, maar ook in doorvoerlanden.
En vanwege de mondialisering worden dat er steeds meer.
De drie traditionele drugsregio’s zijn de Gouden Driehoek in
Oost-Azië,
de Gouden Sikkel in West-Azië en de noordelijke Andes in Zuid-Amerika.
Dat in deze regio’s wetteloze gebieden zijn waar drugsbazen of
afscheidingsbewegingen drugs telen, is bij een breed publiek wel bekend.
Minder bekend is welke problemen dat lokaal veroorzaakt, en vooral welke
problemen er de afgelopen vijftien jaar bij zijn gekomen.
In de Gouden Driehoek is een wereldwijd patroon te zien: in landen waar
drugs worden geteeld of doorgevoerd, zijn ze gemakkelijk verkrijgbaar
voor de lokale bevolking. Kleine handelaren betalen elkaar in drugs,
omdat dit gemakkelijker en veiliger is dan geld. Zij zoeken vervolgens
lokale markten om die drugs in geld om te zetten. Langs aanvoerroutes
naar het Westen bestaan dan ook overal verslavingsproblemen – in
Thailand, Laos, Vietnam – en nieuwe, oorspronkelijk voor de export
bedoelde drugs zijn op sommige plaatsen enorm aangeslagen. Zo kreeg
Thailand binnen een paar jaar een enorm amfetamineprobleem. Dat zette de
inmiddels verdreven president Thaksin Shinawatra aan tot de beruchte
drugsoorlog in 2003, waarbij leger en politie honderden executies
uitvoerden in de achterafsteegjes van Thaise drugswijken.
Een ander wereldwijd patroon dat in de Gouden Driehoek is terug te
vinden, is dat hiv-verspreiding de smokkelroutes van heroïne volgt,
vanwege het gebruik van besmette naalden. In Zuidoost-Azië komen veel
hiv-infecties voor, met opnieuw Thailand boven aan de lijst. Ook landen
in de regio die hun drugsproblemen ontkenden, zoals Vietnam, geven
schoorvoetend toe dat ze hulp nodig hebben bij de hiv-bestrijding. Niet
toevallig begon de Chinese opmars van hiv in Yunnan, een Zuid-Chinese
provincie, grenzend aan Birma, die op de opiumroute ligt. De
verslavingsproblemen zijn hier zo uit de hand gelopen dat in de ergste
wijken tieners seks aanbieden voor minder dan een euro.
De Gouden Sikkel, die van Zuid-Turkije via Iran en Afghanistan naar
Pakistan loopt, illustreert een derde bijeffect van de drugsvraag: omdat
landen geen drugs mogen telen, trekken rebellengroepen en krijgsheren
die vaak naar zich toe om zo hun oorlogen te bekostigen. Sinds het begin
van de oorlog in Afghanistan, dertig jaar geleden, is opiumproductie er
een van de motors van het geweld. De escalatie van de oorlog ging
gepaard met een verdrievoudiging van de Afghaanse opiumteelt in de
afgelopen tien jaar. Negentig procent van ‘s werelds opium groeit nu
hier.
‘Het verhaal van opium in Afghanistan is simpelweg een absolute ramp’,
zegt journaliste Gretchen Peters vanuit India in een telefonisch
gesprek. Peters schrijft al tien jaar reportages uit Zuid-Azië en
publiceerde dit jaar Seeds of Terror: How Heroin is Bankrolling the
Taliban and Al Qaeda. ‘Langs de hele smokkelroute vanuit Afghanistan
zijn de laatste tien jaar de verslavingsproblemen de pan uit gerezen,
zelfs in landen waar drugsgebruik nauwelijks bestond, zoals Kazachstan
en Tadzjikistan. In Iran is heroïnegebruik het hoogste ter wereld, met
vijf miljoen drugsgebruikers op zeventig miljoen mensen. Ook in Pakistan
en Afghanistan neemt het toe, vanwege de smokkel maar ook omdat de
medische ngo’s uit Afghanistan zijn gevlucht. Mensen gebruiken opium als
pijnstiller, soms zelfs voor kinderen. In Afghanistan is de corruptie
overal, en als je kijkt welke bedragen er gemoeid zijn met opium is dat
ook niet gek. In Afghanistan, maar ook in Pakistan en Iran, perverteert
drugsgeld de politiek tot op de hoogste niveaus.’ Volgens Peters wordt
zelfs de broer van president Karzai genoemd in onderzoeken naar
drugshandel. ‘Maar mijn grootste zorg is de Taliban, die met
opiuminkomsten de oorlogskansen hebben gekeerd. Volgens mijn
berekeningen verdienen de Taliban jaarlijks een half miljard aan drugs
en andere misdaad en dat geld gaat niet op aan een patserige levensstijl
van de commandanten: het gaat naar salarissen, bommen, smeergeld,
munitie. Elke keer dat een Navo-soldaat wordt opgeblazen, heeft
drugsgeld daaraan bijgedragen.’
Het wordt in de toekomst alleen maar slechter, verwacht Peters: ‘Er zijn
aanwijzingen dat de Taliban hun drugsinkomsten gebruiken om een sociale
basis op te bouwen in Pakistan. Dat is een nucleaire staat, dus dit gaat
de hele wereld aan. Verder lijken de Taliban zich ook in de smokkel en
handel te begeven die ze voorheen aan drugssyndicaten overlieten. En in
handel zit het grootste geld. Zuid-Azië kan nooit stabiel worden
zolang
veertig procent van alle economische activiteit in Afghanistan
drugsgerelateerd is.’
De derde grote drugsregio is Latijns-Amerika, traditioneel speerpunt van
de Amerikaanse strategie. Hier illustreert Colombia hoe drugswinsten
zelfs relatief dynamische en ontwikkelde landen kunnen corrumperen en
gewelddadig maken. Toen de VS in de jaren tachtig een cocaïnerage
beleefden, plantten Colombiaanse kartels de drugs op hun zonnige
heuvels. Twintig jaar militaire assistentie en de miljarden dollars die
de VS aan het probleem spendeerden, leverden af en toe succes op:
cultheld Pablo Escobar en andere drugsbazen zijn dood of zitten achter
de tralies. Maar elke keer stond een vervanger klaar, vaak nog
gevaarlijker dan de rivalen die met Amerikaanse hulp waren opgeruimd. Zo
betraden in de jaren negentig linkse guerrilla’s en rechtse
strijdgroepen de Colombiaanse drugsmarkt. Ze zogen het land een wrede
semi-burgeroorlog in met terroristische aanslagen en vergeldingen.
Dankzij de drugswinsten groeide de Farc uit tot een serieuze bedreiging
voor de Colombiaanse staat.
Ondertussen werden de mensenrechten in Colombia regelmatig verwaarloosd
en liep de integriteit van de staat flinke deuken op. Wat de corruptie
betreft is veelzeggend hoe Escobar aan zijn eind kwam: hij werd
doodgeschoten door een elite-eenheid binnen een elite-eenheid van de
politie die werd bekostigd, aangestuurd en van afgeluisterde informatie
voorzien door het volledig in het staatsapparaat vertakte Cali-kartel.
Offensieven zoals het op grote schaal besproeien en uittrekken van
Colombiaanse coca hielpen nauwelijks.
Wel verplaatste de cocaïneproductie zich deels naar Peru, waar
Lichtend
Pad het voorbeeld van de Farc probeert te imiteren, en naar Bolivia,
waar de War on Drugs de boerenbevolking vervreemdde van de zittende
partijen en waar nu een cocaboer tot president is verkozen. Hij heeft
voorspelbaar weinig zin in de drugsoorlog en hij is niet alleen. Eerder
dit jaar verklaarden drie prominente oud-presidenten van Brazilië,
Mexico en Colombia onomwonden dat de drugsoorlog ‘had gefaald’. Steeds
meer politici en rechters zitten op die lijn: sinds vorige maand is het
bezit van kleine hoeveelheden marihuana niet meer strafbaar in
Argentinië en Mexico, en ook in Colombia, Bolivia en Ecuador worden de
drugswetten milder.
Jammer genoeg beperken drugsproblemen zich niet tot de drie grote
drugsregio’s. De voornaamste ontwikkeling van de laatste vijftien jaar
is juist het opduiken van drugsproblemen op nieuwe plekken, zoals
Tadzjikistan en Yunnan. Op sommige plaatsen komt dat doordat nieuwe
rijkdom een drugsmarkt heeft gecreëerd, zoals in Brazilië of
Rusland. Op
andere plaatsen is het een bijproduct van een grotere economische
dynamiek. Want net als voor andere bedrijfstakken betekende
mondialisering voor de drugshandel dat niet langer controle over de
grondstof doorslaggevend was, maar toegang tot de afzetmarkt.
Een van de plekken waar dit vroeg duidelijk werd was de Balkan, die in
de jaren negentig uitgroeide tot de toegangspoort voor Aziatische en
Zuid-Amerikaanse drugs naar Europa. Weinig verrassend is corruptie in
landen als Moldavië een centraal politiek probleem. En net als in
andere
regio’s van de wereld doken legers en strijdgroepen in de drugshandel om
hun oorlogen te betalen. Mede door de verstrengeling van leger en
politiek, zoals in Kosovo, hebben drugshandelaren tentakels tot ver in
de nieuwe staten.
Een andere plek die vanuit het niets diep in de drugshandel doordrong,
is West-Afrika. Tien jaar geleden ontdekten Colombiaanse kartels en
Nigeriaanse bendes de regio als ideale doorvoerzone voor cocaïne naar
Europa. Er gaan nu zoveel drugs oostwaarts dat de tiende breedtegraad,
die Latijns-Amerika met Afrika verbindt, spottend de ‘Interstate 10’
wordt genoemd.
Canada is zo’n andere onwaarschijnlijke plek die plotseling met
drugscriminaliteit kampt, enkel en alleen vanwege de gemakkelijke
toegang tot de Amerikaanse markt. De export van B.C. Bud, de Canadese
tegenhanger van nederwiet, naar de VS wordt geschat op ruim zeven
miljard dollar per jaar.
Maar nergens zijn de problemen zo gevaarlijk uitgegroeid als in Mexico.
De afgelopen vijftien jaar smokkelden Colombiaanse kartels cocaïne via
Mexico naar de VS, maar die kartels werden er gemakkelijk uitgewerkt
door bendes van Mexicaanse bodem. Zij doorliepen dezelfde stadia als hun
Colombiaanse tegenhangers. Eerst waren daar de flamboyante opperbazen.
Toen die dood of gevangen waren, begonnen de schimmige,
gedecentraliseerde netwerken elkaar snoeihard te bestrijden. Het
dodental ligt boven de zesduizend per jaar, met vaak gruwelijke moorden.
Nog sterkere wapens dan de uit Amerika gesmokkelde, zijn de eindeloze
fondsen die de sterkste knieën doen buigen. Zo kreeg een openbaar
aanklager van Mexico’s ministerie van Justitie maandelijks 450.000
dollar van het Sinaloa-kartel in ruil voor informatie.
Mexico begon met zijn drugsoorlog in Michoacán, een relatief mild
aangetaste provincie waarvan de regering dacht dat die in ieder geval
wel terug te winnen was – een stilzwijgende bekentenis dat Tijuana,
Ciudad Juarez en Culiacán in feite al verloren zijn. Maar tweeënhalf
jaar later lijkt La Familia, Michoacáns sinistere drugssyndicaat,
ondanks de inzet van duizenden militairen alleen maar te zijn gegroeid.
Toch zou de moeizame Mexicaanse drugsoorlog het begin van een omslag
kunnen zijn, want behalve de ernst wordt in Washington nu ook de oorzaak
onderkend. Eerder dit jaar zei Hillary Clinton, de Amerikaanse minister
van Buitenlandse Zaken, dat Amerika’s ‘onstilbare vraag naar illegale
drugs de drugshandel voedt’ en dat ‘ons onvermogen om te voorkomen dat
criminelen wapens de grens over smokkelen de dood van Mexicaanse
agenten, soldaten en burgers veroorzaakt’. Het lijkt een alleszins
redelijke erkenning van de misère die de westerse drugsbehoefte
wereldwijd veroorzaakt.