Mede namens de Minister van Justitie geef ik in deze brief een reactie op de door de vaste commissie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport gestelde vragen inzake het Nederlandse drugsbeleid tijdens de CND-bijeenkomst in Wenen (24 077, nr.229).
Vragen en opmerkingen van de PvdA-fractie
1. Welke conclusies uit het “Report on Global Illicit Drug Markets 1998-2007” kunnen volgens de ministers van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en van Justitie aangemerkt worden als belangrijk? Welke conclusies worden direct onderschreven en welke indirect, kan daarbij per conclusie uit het rapport worden aangegeven wat de verschillen en overeenkomsten zijn met het Nederlandse standpunt?
Antwoorden
Het rapport van de Europese Commissie betreft een onderzoek naar hoe de mondiale drugsmarkt zich in de periode 1998-2007 heeft ontwikkeld en geeft een beschrijving van het mondiale drugsbeleid in diezelfde periode. In die zin bevat het slechts feitelijke informatie waaruit conclusies zijn getrokken. De opstellers zeggen geen poging te hebben willen doen om aanbevelingen aan regeringen te doen.
Wij kunnen alle in het rapport getrokken conclusies direct onderschrijven. (De in de vraag gebruikte kwalificatie “direct” of “indirect” verwijst naar onze brief aan de Kamer van 17 maart jl. en heeft betrekking op het Nederlandse standpunt tijdens de Commission on Narcotic Drugs, dat zich niet uitstrekte tot alle aspecten die in het rapport aan bod komen.) Dit neemt niet weg dat wij aan enkele conclusies uit het Commissierapport meer waarde hechten. De belangrijkste conclusie is de eerstgenoemde op pagina 9 van het rapport: dat er geen bewijs is gevonden waaruit kan worden afgeleid dat het werelddrugsprobleem in de afgelopen tien jaar is gereduceerd. In sommige rijkere landen is het probleem enigszins afgenomen, maar in een aantal ontwikkelingslanden is er sprake van een toename. De beschikbare data onderschrijven deze algemene conclusie van de onderzoekers. Hierbij moet wel worden aangetekend dat er op deelgebieden wel degelijk vooruitgang is geboekt, zoals de beperking van het aantal drugsdoden en de toename van harm-reductionmaatregelen in de EU.
Conclusie 5 dat de illegale drugsmarkt een hoofdzakelijk concurrerende markt is, waarbinnen geen criminele groeperingen bestaan die de gehele productie- en handelsketen tot op straatniveau domineren, wordt ook op het nationale Nederlandse niveau grosso modo bevestigd door criminaliteitsbeeldanalyses en het Nationale Dreigingsbeeld van de Nationale Recherche. Hetzelfde geldt voor conclusie 6, waarin kort wordt samengevat hoe de winst in de hele productie- en handelsketen is verdeeld.
Conclusie 10 dat er onvoldoende bewijs is dat controles de totale productie of handel kunnen beïnvloeden, alsook conclusie 9 dat de drugsprijzen op straatniveau in het westelijke deel van de wereld – waaronder Nederland – gedaald zijn en de beschikbaarheid van drugs over het algemeen niet minder is geworden, zijn interessant. Wij willen hier echter de kanttekening plaatsen dat de strafrechtelijke handhaving niet primair is bedoeld om de beschikbaarheid van drugs te verkleinen, maar om de in de Opiumwet gestelde normen te handhaven en te sanctioneren.
Conclusie 11 dat er sprake is van een convergentie van beleid wordt door ons eveneens onderschreven. Vraagbeperking wint aan belang en het concept van harm reduction wordt eveneens in steeds meer landen toegepast.
Conclusie 12 ligt internationaal, en dan vooral buiten de EU, mogelijk politiek controversieel. Het is echter een algemeen bekend gegeven dat beleidsinterventies vaak onbedoelde – en ook negatieve – neveneffecten hebben. Het Nederlandse drugsbeleid is er op gericht om de, met name negatieve neveneffecten tot een minimum te beperken en het beleid, indien deze zich voordoen, zo nodig aan te passen. Een zorgvuldig beleidsproces veronderstelt dat (onbedoelde en, met name negatieve) neveneffecten op voorhand zo goed mogelijk worden ingeschat, zodat zij eventueel met aanvullende maatregelen voorkomen of opgevangen kunnen worden. Als voorbeeld mag gelden de wijze waarop het controlestelsel tegen drugssmokkel via Schiphol is opgezet en op grond van de ervaringen wordt bijgesteld.
2. Wat is de reden dat de gebruikte terminologie in de politieke verklaring, te weten “related support services”, door een groep landen waaronder Nederland, als “harm reduction” wordt gezien? Wat betekent “related support services” precies?
Antwoorden
De vraag of de term harm reduction in de Politieke Verklaring (PV) opgenomen zou moeten worden, heeft tot veel discussie geleid. Harm reduction bleek het meest controversiële punt bij de onderhandelingen te zijn. Besluiten van de Commission on Narcotic Drugs (CND) worden op basis van consensus genomen. De term harm reduction, hoewel volledig geaccepteerd door VN-organisaties als United Nations Office on Drugs and Crime (UNODC), WHO en UNAIDS, stuitte op verzet van een aantal landen. Deze landen konden wel akkoord gaan met de term “related support services”. Om het belang van harm reduction te benadrukken, met name in de strijd tegen infectieziekten waaronder HIV, heeft een groep van 26 landen, waaronder Nederland, een interpretatieve verklaring afgegeven waarin staat dat de gebruikte terminologie in de PV (‘related support services’) door deze landen als harm reduction wordt gelezen. In de PV is “related support services” niet gedefinieerd, maar de term kan omschreven worden als maatregelen die de risico’s van drugsgebruik verminderen maar niet direct zijn gericht op het beëindigen van het gebruik.
3. Waar is de bewering op gestoeld dat er geen nieuwe juridische verplichtingen uit de politieke verklaring voortvloeien?
Antwoord
De drie internationale drugsverdragen uit 1961, 1971 en 1988 vormen de basis van het internationale drugsbeleid en geven het juridische verplichtende kader aan. De aangenomen PV is in beleidsmatig opzicht richtinggevend voor het VN drugsbeleid van de komende jaren, maar kent geen elementen die te kwalificeren zijn als juridisch verplichtend.
Vragen en opmerkingen van de SP-fractie
4. De leden van de SP-fractie constateren dat het commissierapport concludeert dat er geen bewijs is gevonden dat het werelddrugsprobleem in de afgelopen tien jaar is afgenomen. Zijn er in dit rapport ook conclusies per land getrokken en zo ja, hoe luiden de bevindingen over Nederland? Zo nee, wat is uw eigen conclusie op dit punt?
Antwoorden
De onderzoekers beschrijven de mondiale ontwikkelingen op de drugsmarkt. Nederland behoorde niet tot de tien landen die zij nader onder de loep hebben genomen. Thans wordt het Nederlandse drugsbeleid ten behoeve van de werkzaamheden van de Commissie Van de Donk en de drugsnota die in voorbereiding is, door het Trimbos-instituut en het WODC geëvalueerd. Wij willen niet vooruitlopen op de conclusies van deze evaluatie. Het evaluatierapport zal aan uw Kamer worden gezonden.
5. Genoemde leden betreuren met de regering dat harm reduction voor de CND kennelijk nog een brug te ver is. Hoe komt dat volgens de minister? Welke activiteiten kunnen worden ontplooid of welke bewijzen kunnen nog worden geleverd om de CND hiervan te overtuigen? De woorden die door de Nederlandse delegatie hierover zijn uitgesproken worden door de leden van de SP-fractie van harte ondersteunt, maar welke concrete initiatieven zal Nederland verder nog ondernemen op dit punt?
Antwoorden
Het feit dat harm reduction voor de CND nog een brug te ver is, valt te betreuren. Voor een aantal tegenstanders van harm reduction was zelfs het voorstel om deze term in een voetnoot bij de PV te noemen, onbespreekbaar. Deze landen vrezen dat bij enige erkenning van harm reduction door de CND, zij allerlei door hen afgewezen elementen van dit beleid moeten omarmen (zoals heroïne-verstrekking, spuitomruil, onderhoudsbehandeling met methadon, pillentesten, en gebruiksruimten).
Nederland zal met gelijkgezinde landen in de CND, in EU- en in VN-verband het belang van harm reduction blijven benadrukken. Harm reduction is een speerpunt van de Nederlandse inzet in de internationale strijd tegen aids. In de in voorbereiding zijnde drugsnota wordt hier nader op ingegaan.
6. Deze leden waarderen het dat Nederland tijdens de bilaterale gesprekken het Nederlandse beleid op een positieve wijze naar voren heeft gebracht. Maar welke aspecten van het Nederlands beleid zijn dit met name, die trots zijn uitgedragen, en hoe is daar in het algemeen op gereageerd? Hoe is het door Nederland gemaakte onderscheid tussen soft- en harddrugs gevallen bij de andere delegaties?
Antwoorden
Er bestaan nog steeds veel misverstanden over het Nederlandse beleid. In bilaterale gesprekken wordt toegelicht dat in ons beleid ten aanzien van de drugsgebruiker de nadruk ligt op preventie en op toegang tot zorg voor mensen met een verslaving. Onze inspanningen en resultaten op het gebied van handhaving en criminaliteitsbestrijding worden uitvoerig ter sprake gebracht evenals het belang dat wij hechten aan solide onderzoek en monitoring om tijdig in te kunnen spelen op veranderingen in de patronen van drugsgebruik.
In Nederland maken we onderscheid tussen cannabis en drugs met een onaanvaardbaar risico. Ook in veel andere landen worden in de drugswetgeving verschillende lijsten gehanteerd waarin de stoffen op grond van hun relatieve schadelijkheid zijn ingedeeld. Veruit het belangrijkste verschil is gelegen in het Nederlandse coffeeshopbeleid, dat bij een groot aantal landen op onbegrip stuit.
7. De leden van de SP-fractie vragen de minister of er ook met de Belgische, Franse en Duitse delegatie is gesproken over de grensproblematiek en zo ja, wat heeft dit opgeleverd? Is er ook gesproken over het Maastrichtse initiatief om een pasjessysteem te hanteren, zodat alleen Nederlandse onderdanen in coffeeshops softdrugs kunnen aanschaffen? Vindt de minister het niet hoogst merkwaardig dat dit prijzenswaardige initiatief om iets aan de grensproblematiek te doen, mogelijk in strijd is met de Europese non-discriminatiebepalingen, terwijl het nu juist bedoeld is om de overlast en de verkoop aan niet-Nederlanders tegen te gaan, hetgeen juist ook in het belang is van de ons omringende landen? Is het mogelijk spoed te zetten achter de prejudiciële procedure die hierover loopt?
Antwoorden
Tijdens het High Level Segment en de CND is met de Franse, Duitse en Belgische delegaties niet over de grensproblematiek gesproken noch over het Maastrichtse initiatief. De verbinding die door vragensteller wordt gelegd tussen enerzijds het recent openbaar gemaakte Maastrichtse (inmiddels Limburgse) initiatief en anderzijds de mogelijke strijdigheid met de wet van een eerder in Maastricht getroffen maatregel is onterecht. Het nieuwe Maastrichtse/Limburgse initiatief bevat weliswaar een verwijzing naar de pilot ingezetenencriterium die in de rechtzaak bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State aan de orde is; de maatregelen van het nieuwe plan zijn van een juridisch andere aard.
Er zijn geen mogelijkheden om het proces bij het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen met betrekking tot de door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State gestelde pre-judiciële vragen inzake de pilot ingezetenencriterium in Maastricht te bespoedigen. Zo die er wel zouden zijn, achten wij inzet ervan principieel onjuist. Het recht dient zijn normale gang te hebben. Overigens merken wij op dat het Rijk formeel geen partij is in de zaak die bij de Raad van State aanhangig is gemaakt.
8. Voorts vragen deze leden of het toegezegde tijdspad met betrekking tot de drugsnota gehaald gaat worden. Ligt de Adviescommissie Drugsbeleid op schema, zodat zij midden juni zal adviseren? Zal vervolgens ook de drugsnota voor het einde van het zomerreces aan de Kamer worden gestuurd?
Antwoorden
De Adviescommissie Drugsbeleid ligt op schema. Het ligt in de lijn der verwachting dat men voor de zomervakanties zal adviseren. De inzet is om spoedig na het zomerreces de drugsnota te kunnen aanbieden.
Vragen en opmerkingen van de D66-fractie
9. De leden van de D66-fractie vragen de minister om uiteen te zetten wat hij vindt van de timing van de publicatie van het rapport van de Europese Commissie.
Antwoord
Het rapport is twee dagen voor de CND openbaar gemaakt. Aanvankelijk was het de bedoeling het rapport in februari te publiceren. Wij hebben begrepen dat de publicatie vanwege ziekte van een van de belangrijkste auteurs vertraging heeft opgelopen.
10. Genoemde leden hebben begrepen dat de evaluatie van het internationale drugsbeleid van de afgelopen 10 jaar, sinds de UNGASS-top van 1998, bemoeilijkt werd door een gebrek aan betrouwbare en vergelijkbare cijfers. Kan de minister dit bevestigen? Wat is de houding van de minister ten opzichte van initiatieven die deze lacune proberen te dichten, zoals resolutie L24 van Australië? Is de minister bereid zijn steun aan deze resolutie te verlenen? Wat is de reactie van de minister op het idee om een onafhankelijk VN-onderzoeksbureau op te richten naar analogie met het Europees Waarnemingscentrum voor Drugs en Drugsgebruik?
Antwoorden
UNODC was bij de assessment van tien jaar internationaal drugsbeleid in belangrijke mate afhankelijk van de rapportages van individuele lidstaten. Slechts 31% van de VN-lidstaten heeft alle tweejaarlijkse vragenlijsten daadwerkelijk ingevuld geretourneerd. Dit heeft een goed assessment ernstig belemmerd. In de kamerbrief van 17 december 2007 waarin de Nederlandse uitgangspunten voor het UNGASS-proces zijn benoemd, is monitoring reeds als prioriteit benoemd. De Australische resolutie heeft “co-sponsoring” van de EU gekregen en is op die wijze dus ook door Nederland expliciet onderschreven.
Ook een onafhankelijk VN-onderzoeksbureau zal afhankelijk zijn van de (kwaliteit van de) gegevens van de individuele lidstaten. In de globale afweging tussen de (politieke, organisatorische en financiële) moeite die het zal kosten om het door de vragensteller bedoelde VN-onderzoeksbureau op te richten en de – naar onze inschatting – beperkte te verwachten voordelen daarvan ten opzichte van de huidige situatie, verdient het in dit stadium de voorkeur monitoring en onderzoek op nationaal en regionaal niveau te stimuleren.
11. De leden van de D66-fractie lezen dat Nederland en 25 andere landen een interpretatieve verklaring hebben afgelegd bij de aanname van de politieke verklaring die luidt dat deze landen de tekst van de verklaring interpreteren als een ondersteuning van het principe van “harm reduction”. Om welke andere landen gaat het precies, en welke landen verzetten zich tegen het expliciet opnemen van deze terminologie? Op welke wijze is de minister voornemens ervoor te zorgen dat bij een volgende verklaring harm reduction een prominentere plaats in zal nemen? Welke rol ziet de minister voor de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) weggelegd? Is minister bereid zich in te zetten voor versterking van de positie van de WHO in het internationale drugsbeleid? Hoe beziet de minister het functioneren van de VN-organisaties die betrokken zijn bij het drugsbeleid over de afgelopen 10 jaar en met name het zogenaamde reflectieproces? Welke gevolgen verbindt de minister aan de woorden van de Nederlandse drugscoördinator, mevrouw van Bolhuis, tijdens de 52e sessie voor de kanalen via welke Nederland zich de komende jaren in internationaal verband zal inzetten, financieel en anderszins, voor een realistischer en beter drugsbeleid? Kan de minister een overzicht geven van internationale drugsprojecten waar Nederland steun aan verleent?
Antwoorden
Naast Nederland hebben Australië, Bolivia, Bulgarije, Kroatië, Cyprus, Duitsland, Estland, Finland, Georgië, Griekenland, Hongarije, Letland, Liechtenstein, Litouwen, Luxemburg, Malta, Noorwegen, Polen, Portugal, Roemenie, Saint Lucia, Slovenië, Spanje, Zwitserland, en het Verenigd Koninkrijk zich geschaard achter de interpretatieve verklaring. De volgende landen hebben zich expliciet tegen opname van harm reduction in de PV verzet: Colombia, de Russische Federatie, de Verenigde Staten, Japan, Italië, Sri Lanka, Argentinië en Cuba.
De CND zal in 2014 de PV en het actieplan evalueren. Nederland zal met gelijkgezinde landen in de CND en in EU-verband het belang van harm reuction blijven benadrukken. Tevens voert Nederland, met name in het kader van de AIDS-aanpak, internationaal een actief beleid inzake harm reduction. In de in voorbereiding zijnde drugsnota wordt hier nader op ingegaan.
De rol van de WHO is vastgelegd in de internationale verdragen. De WHO speelt samen met UNODC en UNAIDS een belangrijke rol bij het internationaal verbeteren van preventie en behandeling, inclusief harm reduction. De Nederlandse bijdrage aan de WHO komt ook aan die inzet ten goede.
UNODC was voor de beoordeling van tien jaar UNGASS afhankelijk van gegevens die landen middels het beantwoorden van vragenlijsten met UNODC delen. De aldus aangeleverde, veelal onvolledige en gebrekkige informatie lijkt in het verleden, zoals ook blijkt uit het rapport van de Europese Commissie, door UNODC tijdens het reflectieproces gebruikt te zijn om rooskleuriger beelden van de drugsproblematiek te schetsen dan feitelijk gerechtvaardigd zou zijn. Mede op grond van de aangenomen resolutie L14 van Australië hebben wij er vertrouwen in dat er de komende jaren een verbeterslag gemaakt zal worden bij het verzamelen en interpreteren van de gegevens.
Op grond van de ervaringen van de afgelopen tien jaar zijn wij van oordeel dat er meer coherentie bewerkstelligd kan worden tussen de VN-organisaties die bij het drugsbeleid zijn betrokken. De lancering van een gezamenlijk UNODC/WHO programma over behandeling en zorg voor drugsverslaving is in die zin een positieve ontwikkeling.
Nederland geeft UNODC steun voor de implementatie van harm reduction projecten in Rusland, de Baltische Staten en Roemenie. Deze projecten richten zich met name op de preventie van HIV/AIDS onder injecterende drugsgebruikers.
De inzet van Nederland op internationaal niveau is gericht op kennisuitwisseling, het voeren van een dialoog en op capaciteitsopbouw en versterking van het handhavingssysteem. Via UNODC, het Medefinancieringsstelsel (MFS), het Nederlandse bilaterale programma Maatschappelijke Transformatie (MATRA) en andere samenwerkingsverbanden ondersteunt Nederland harm-reductionprojecten in Rusland, de Baltische Staten, Oost-Europa, Centraal- en Zuidoost-Azië. Ook worden er op bilaterale basis projecten uitgevoerd door de KLPD in onder andere West-Afrika en Latijns-Amerika
12. Deelt de minister de inschatting van sommige waarnemers dat er ten opzichte van de UNGASS-top 10 jaar geleden een tweedeling lijkt te zijn ontstaan tussen, enerzijds, een groep landen die een pragmatische evidence-based aanpak bepleit en, anderzijds, een groep landen die aan een zero-tolerance aanpak vasthoudt? Zo ja, welke consequenties heeft dit voor de internationale consensus over de manier waarop drugsbeleid moet worden vormgegeven? Bestaat deze consensus naar de mening van de minister (nog)? Deze leden moeten tot hun spijt constateren dat de politieke verklaring vooral een voortzetting van de verklaring van 10 jaar geleden lijkt, terwijl de resultaten daarvan treurig te noemen zijn. Zoals de Nederlandse vertegenwoordiger tijdens de sessie zei: “A drugs-free World is now farther away than ever”. Hoewel deze leden de vooruitgang die wel is geboekt in de nieuwe politiek verklaring toejuichen, zoals de toegenomen aandacht voor het strikt naleven van mensenrechten bij het drugsbeleid, hadden zij liever een trendbreuk en dus een breuk met de oude aanpak gezien. Hoe beoordeelt de minister de politieke verklaring?
Antwoorden
Wij zijn het niet eens met de bewering dat er een tweedeling is ontstaan. Er bestaan, net zoals 10 jaar geleden, internationaal zeer uiteenlopende opvattingen over het te voeren drugsbeleid. Het drugspolitieke spectrum is zeer divers. Dientengevolge is het gecompliceerd om in een PV, die op consensus is gebaseerd, een trendbreuk te bewerkstelligen. Uit de PV blijkt dan ook niet dat er de afgelopen 10 jaar daadwerkelijk lessen zijn geleerd voor het drugsbeleid van de toekomst. De PV bevat ook weinig nieuwe elementen voor een effectiever beleid. Voorts is er geen sprake van een grondige evaluatie van het internationaal drugsbeleid van de afgelopen 10 jaar. Terwijl geconstateerd wordt dat het drugsprobleem nog lang niet beheerst wordt, blijft een nauwkeurige analyse van de omvang en aard van het probleem grotendeels achterwege. Dat neemt niet weg dat een groot aantal uitgangspunten en prioriteiten van Nederland in de PV hun beslag hebben gekregen. Bij tekstverwijzingen over mensenrechten, behandeling en zorg, universele toegang tot HIV/AIDS-preventie, rechten van kwetsbare groepen, alternatieve ontwikkeling en NGO-betrokkenheid is sprake van winst ten opzichte van de politieke verklaring van 1998.
13 Deze leden lezen voorts dat tijdens het High Level Segment van de CND verscheidene bilaterale gesprekken zijn gevoerd. Zij vragen de minister aan te geven van welke landen steunbetuigingen werden ontvangen. Voorts vragen zij de minister of er landen zijn wier drugsbeleid hij als voorbeeld voor Nederland ziet. Welke voornemens heeft de minister om samen met gelijkgezinde landen de komende jaren steun te verwerven voor hun aanpak?
Antwoorden
De bilaterale gesprekken hadden niet als doel om steunverklaringen te ontvangen. Deze informele gesprekken zijn veeleer bedoeld om specifieke punten van het beleid en de standpunten rond de PV te verduidelijken.
De drugsproblematiek is een complex probleem waarvoor geen eenvoudige oplossingen voorhanden zijn. Wij volgen de ontwikkelingen in en ervaringen van andere landen nauwgezet om hier eventueel lering uit te trekken. Binnen de EU lidstaten en de EU-instellingen worden regelmatig initiatieven genomen om best practices uit te wisselen.
De beleidsvoornemens op internationaal drugsterrein krijgen een plaats in de nieuwe drugsnota die wij u voor dit najaar hebben toegezegd.
14. Wat is de reactie van de minister op de oproep van de Boliviaanse president om het cocablad van lijst 1 van het Enkelvoudig Verdrag te halen? Wordt de relatieve schadelijkheid van het cocablad in Nederland op dit moment ook onderzocht? Zo nee, is de minister bereid dit te (laten) onderzoeken? Is in algemene zin een herijking van de relatieve schadelijkheid van verschillende soorten drugs tijdens de CND aan de orde geweest en zo ja, op welke wijze?
Antwoorden
De relatieve schadelijkheid van de verschillende soorten drugs is in directe zin niet aan de orde geweest tijdens de CND. De relatieve schadelijkheid van het cocablad wordt in Nederland niet onderzocht. Wij zien ook geen aanleiding om dergelijk onderzoek in gang te zetten. Indien Bolivia zijn gedane oproep officieel zal indienen, zal het deskundigenpanel van de WHO een beoordeling van deze relatieve schadelijkheid maken.
15. In 2012 zal het 100 jaar geleden zijn dat de Internationale Opium Conventie in Den Haag werd getekend. Welke voornemens zijn er om bij dit moment stil te staan? Deelt de minister de mening dat dit een goed moment zou zijn om opnieuw de effectiviteit van de huidige drugsverdragen te bekijken, en daarbij de samenstelling van de lijsten van deze verdragen en de verplichting tot strafbaarstelling van bezit voor persoonlijk gebruik opnieuw te bezien?
Nederland is tijdens de Centennial Conference die in februari jl. in Shanghai plaatsvond door de Executive Director van de UNODC informeel met de vraag benaderd of Nederland bereid zou zijn in 2012 op enigerlei wijze aandacht te besteden aan het feit dat de Internationale Opium Conventie 100 jaar eerder in Den Haag werd getekend. Aangegeven is dat dit verzoek met welwillendheid aan de bevoegde ministers overgebracht zal worden.
De zojuist aangenomen PV zal in 2014 worden geëvalueerd. Het ligt niet in de rede reeds in 2012 de balans op te maken.
Wij vertrouwen erop dat uw vragen over het Nederlandse drugsbeleid tijdens de CND-bijeenkomst in Wenen afdoende zijn beantwoord.
Hoogachtend,
de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
dr. A. Klink