Antwoorden naar aanleiding van de kamervragen van het Kamerlid Van der Ham (D’66) over de directeur van het Weense VN-drugsbureau (UNODC) de heer Antonio Maria Costa en over het Nederlandse en internationale cannabisbeleid (2009Z04764).
1 Wat is uw reactie op het feit dat het internationale drugsverbod gebaseerd is op de verwachting dat consequente handhaving van het verbod zal leiden tot significante vermindering van verslaving aan – en illegale handel in – de verboden drugs?
Het is het oogmerk van het stellen van een verbod dat daarmee wordt geprobeerd gedragingen of handelingen tegen te gaan. Door een gebalanceerde benadering van vraag- en aanbodreductie wordt getracht de drugsproblematiek te verminderen. Dat de afgelopen tien jaar op mondiaal niveau deze aanpak niet heeft geleid tot een significante daling van verslaving aan en handel in drugs, toont aan dat de drugsproblematiek complex is en dat er geen eenvoudige oplossingen voorhanden zijn.
2 Wat is uw reactie op het feit dat vanuit het Weense VN-drugsbureau consequent wordt volgehouden dat grotere beschikbaarheid van drugs leidt tot toename van gebruik en van drugsproblematiek?
2. In het algemeen kan gesteld worden dat de beschikbaarheid van een middel gevolgen heeft voor de omvang van gebruik. Er zijn echter tal van factoren die eveneens van invloed zijn op de omvang van middelengebruik. Het probleem is dat het – uitzonderingen daargelaten – niet mogelijk is het effect van iedere factor afzonderlijk vast te stellen.
3 Hoe beoordeelt u deze houding in het licht van de Nederlandse ervaring met ruim 30 jaar gedoogde beschikbaarheid van cannabis voor volwassenen die, vergeleken met de ons omringende landen, relatief gunstig zijn?
3. De vraag of de Nederlandse ervaring met ruim 30 jaar gedoogde beschikbaarheid van cannabis voor volwassenen relatief gunstig is in vergelijking met de ons omringende landen, heeft een plaats in de evaluatie van het drugsbeleid die momenteel door het Trimbos-instituut en het WODC wordt uitgevoerd.
4 . Wat is uw reactie op het feit dat directeur Costa van het Weense VN drugsbureau geen antwoord geeft op vragen die hem voor het eerst op 6 december 2007 en sindsdien herhaaldelijk zijn gesteld over de relatief lage consumptie van cannabis in Nederland en over de strijdigheid van deze bevindingen met de opvattingen die ten grondslag liggen aan het cannabisverbod?
4. Wij hebben kennisgenomen van de vragen die bij herhaling aan de heer Costa zijn gesteld. Het is niet aan het kabinet om zich een oordeel te vormen over de vraag of de heer Costa deze vragen naar het oordeel van de vragensteller al dan niet afdoende heeft beantwoord.
5. Wat is uw reactie op het feit dat de heer Costa in zijn weblog op de UNODC-website zonder onderbouwing beweert dat “verslaving aan cannabis” in Amsterdam driemaal zo hoog is als in andere grote steden?
5. De door u genoemde bewering heb ik niet in het weblog van de heer Costa aangetroffen. In het weblog van de heer Costa wordt wel gesteld dat het cannabisgebruik in Amsterdam bijna drie keer zo hoog is als in de rest van Nederland. In 2001 bedroeg in Nederland het gebruik van cannabis in de laatste maand 3,0% en in Amsterdam 7,8%. Het ooit gebruik bedroeg in Nederland 17,0% en in Amsterdam 38,1%. Wat betreft het cannabisgebruik in de laatste maand is de bewering van de heer Costa derhalve bij benadering juist.
6 . Wat is uw reactie op het feit dat de heer Costa en in mei 2008 een “discussion paper” over dit onderwerp heeft toegezegd toen hij over zijn studiereis naar Nederland van april 2008 werd ondervraagd en dat dit discussion paper nog altijd niet is verschenen, maar dat de hoogste VN drugsbestrijder wel in zijn blog, Costa’s Corner, van 23 juni 2008 op de officiële website van het Weense drugsbureau een informeel verslag van zijn bezoek aan Amsterdam heeft gepubliceerd?
6. De heer Costa heeft op 22 april 2008 een informeel bezoek aan Amsterdam gebracht. Ten behoeve van dit bezoek had het VN-drugsbureau (UNODC) een informeel discussiestuk over het Nederlandse drugsbeleid voorbereid. Aanvankelijk is dit stuk mondeling becommentarieerd en vervolgens is er een uitgebreide en kritische schriftelijke reactie opgesteld. Naar onze opvatting kon het stuk de toets der kritiek niet doorstaan. UNODC heeft besloten dat het niet opportuun zou zijn aan genoemd discussiestuk een vervolg te geven. Hierbij zij tevens aangetekend dat UNODC van de Commission on Narcotic Drugs geen mandaat heeft om een landenrapport over Nederland uit te brengen.
Ten aanzien van het weblog dient opgemerkt te worden dat dit informele verslag in concept ter commentaar was voorgelegd aan een aantal bij dit werkbezoek betrokken instanties. Dit concept is uitgelekt waarna de heer Costa besloten heeft de ongecorrigeerde versie van zijn verslag op de website van UNODC te plaatsen.
7. Bent u bereid de heer Costa te verzoeken geen uitlatingen over het Nederlands drugsbeleid te doen zonder deze te onderbouwen, en in plaats daarvan het door hem toegezegde en gedocumenteerde ‘discussion paper’ te publiceren?
8 . Bent u bereid deze misleidende en voor Nederland schadelijke publicatie van de heer Costa, en het niet nakomen van zijn toezegging een discussienota te doen verschijnen over dit voor het drugsbeleid uiterst belangrijke onderwerp kritisch aan de orde te stellen in de daartoe geëigende gremia? Zo nee, waarom niet?
7 en 8. Met de heer Costa is over zijn informele bezoek aan Amsterdam nadien uitgebreid gesproken. Hierbij zijn het informele discussiestuk, het weblog en het uitlekken daarvan aan de orde gekomen. Het kabinet hecht aan een goede samenwerking en een open dialoog met UNODC. Wij zijn het met UNODC eens dat het informele discussiestuk niet publicabel is. Het is spijtig maar begrijpelijk (zie het antwoord op vraag 6) dat de heer Costa zich na het uitlekken van zijn verslag genoodzaakt voelde de ongecorrigeerde versie op de website van UNODC openbaar te maken.