EEN LEZERBRIEF VAN AUGUST DE LOOR
8 januari 2010
Geachte redactie
Het Parool meldt (4 januari 2010) een nieuw succes van het Hit en Run Containerteam (Harc) van de politie, van het onderscheppen van een zeecontainer in de Amsterdamse haven met 1100 kilo cocaïne.
Het moet toch langzamerhand duidelijk zijn dat bestrijding van drugs, vooral als dit via speciale teams gaat (waarom toch steeds vaker de Amerikaanse politie na-apen?), bijna altijd tot ongewenste bijeffecten leidt. Zo heeft de oprichting van de speciale Politie -Unit in de strijd tegen XTC (1996) geleid tot een samensmelting van deze markt met de hardere handel in amfetamine, tot schaalvergroting van de productie, meer criminalisering en tot, bij perioden, een zeer vervuild aanbod van XTC-tabletten. Hetzelfde gebeurt nu met de Nationale Taskforce in de strijd tegen wietkwekerijen van opdrijvende handelsprijzen, vervuilde (!) wiet, schaalvergroting, meer problemen bij de achterdeur van coffeeshops enz.
Bij de bestrijding van cocaïne zijn de schaduwkanten nog ingrijpender omdat hierbij de handelaren beschikken over een “rijk”assortiment aan “arme” achterban in Zuid-Amerika en Afrika. De introductie van geavanceerde opsporingsmethodes tegen de smokkel van cocaïne in de West-Europese havens loopt haast parallel met de opkomst van de bolletjesslikkers naar Schiphol.
De handelaren uit Zuid-Amerika kunnen ronselen uit een breed aanbod van “Derde-Wereld-Gelukszoekers” die, vanwege hun sociaal/economische zwakke positie deze, extreem risicovolle smokkelmethode trotseren. “En als je dan gesnapt wordt kan je altijd nog asiel aanvragen” of “het is goed toeven in de Bijlmerbajes” is de geruststellende boodschap van deze ronselaars.
Naast de opkomst van bolletjesslikkers is de handel in cocaïne verschoven naar krakkemikkige havens in Afrika zonder röntgenapparaten voor het opsporen van cocaïne in zeecontainers.
Door de armoede aldaar en door de intensivering van de bestrijding van cannabis in dit werelddeel (onder druk van de Wereldbank en de V.N.), zijn ook daar voldoende “gelukszoekers” beschikbaar, de andere “onderbuik”van de cocaïnehandel naar Europa.
Door al deze ontwikkelingen is de cocaïnehandel afgegleden naar de rijk/arm tegenstelling in onze wereld.
Een ander gevolg van de bestrijding is een verhoging van de handelsprijzen met als logische consequentie een toename van het versnijden van cocaïne. Sinds 2001 worden er steeds meer stoffen in cocaïne aangetroffen tot zelfs afgekeurde medicijnen (fenacitine) aan toe.
En wat de (extra) gezondheidsrisico’s van deze versnijdingen zijn is haast niet te achterhalen. Zo is er geen farmacologische data over de risico’s van fenacitine als dit samen met cocaïne gesnoven of gerookt (basen) wordt, om maar te zwijgen over de interactie aan bijeffecten tussen al die verschillende stoffen.
In een van de recente voorstellen van de Wetenschappelijke Raad voor de regering wordt gepleit dat het Nederlandse drugsbeleid gebaseerd moet zijn op feiten en niet op veronderstellingen, als zou door het bestrijden van de handel de vraag naar drugs afnemen. Als deze door nationale regeringen, tot in de hoogste kringen van de internationale drugsbestrijders en overlegorganen van de VN aan toe, gehanteerde veronderstelling zou kloppen, wie kan mij dan uitleggen dat cocaïne nog nooit zo populair is in zowel West-Europa als in de U.S.A.?
Ik heb mijn hoop gevestigd op President Obama die weliswaar nog zeer, zeer voorzichtige geluiden laat doorklinken dat de bestrijding van drugs ten koste gaat van de bestrijding van de (inter)nationale armoede. Het is een indirecte verwijzing naar de situatie in Mexico waar de illegale drugshandel naar de U.S.A. tot zeer veel sociale en politieke ontwrichting leidt. Is het daarom geen goed idee dat vanaf nu de Minister van Ontwikkelingssamenwerking het voortouw neemt in hoe het Nederlandse drugsbeleid er voor de toekomst uit moet zien?
August de Loor, Adviesburo Drugs, Amsterdam