Verslag van de CND-vergadering, Wenen 10 – 14 Maart 2008
door Freek Polak, lid van de raad van bestuur van ENCOD, en van de Stichting Drugbeleid, Nederland
—
De jaarlijkse zitting van de CND (Commission on Narcotic Drugs) is een vreemde vergadering. Bijna voortdurend lopen er 4 soorten sessies tegelijk: de plenaire vergadering, comités met de raadselachtige namen “comittee of the whole” (comité van het geheel), “other meetings” (andere vergaderingen) en “randevenementen” (side events). Voor mij als éénmansdelegatie was het moeilijk om te weten te komen wat waar en wanneer doorging. De delegaties van de lidstaten en de meeste andere deelnemende organisaties bleken vanaf de start veel beter voorbereid. Elke afgevaardigde wist waar en wanneer zij/hij op de juiste vergadering hoorde te zijn. Afgevaardigden losten elkaar af bij sommige vergaderingen zodat ze konden blijven volgen of notities hadden van de zeldzame momenten dat er ook iets wezenlijks werd gezegd. De afgevaardigden van OSI (Open Society Institute), IDPC (International Drug Policy Consortium), TNI (Transnational Institute) en andere “gelijkgezinde” verenigingen toonden zich zeer behulpzaam en deelden zonder problemen hun informatie met mensen van kleinere delegaties met minder middelen, zoals ik.
Elke morgen werd de agenda van de dag verdeeld. Die agenda gaf alleen maar vage hints naar de inhoud van de sessie, zoals:
“1290e plenaire vergadering
Thematisch debat over de opvolging van de twintigste spediale zitting van de Algemene Vergadering. (nl. UNGASS 1998, fp)
(iii) Bestrijden van illegale drugbevoorrading
en
Comité van het Geheel
Vierde vergadering
Bespreking van ontwerpresoluties
Bij deze vage omschrijvingen hoorde een lijst van gecodeerde referenties naar teksten zonder titel of inhoudsopgave. Hierdoor werd de planning danig bemoeilijkt. Om te weten wat de te bespreken agendapunten eigenlijk betekenden, moest men al de rapporten, verklaringen en artikels waarnaar verwezen werd, verzamelen. Op de tafels bij de ingang van de vergaderruimtes lagen grote stapels rapporten, artikels, verklaringen, voordrachten, en dvd’s voor de afgevaardigden. Deze informatietafels werden ook voortdurend aangevuld. Het meezeulen van een zware tas vol eerder oninteressante teksten bleek uiteindelijk onvermijdelijk.
Ik verdeelde de ENCOD-tekst “Een nuchtere kijk” op tafels voor de twee grootste vergaderzalen en zag afgevaardigden de tekst snel meepikken waarna ze snel verder gingen met het monsteren van het grote aantal verklaringen en rapporten. Dit leidde ter plekke dus niet tot enige vruchtbare discussie. De Beckley Foundation, IDPC (International Drug Policy Consortium), IHRA (International Harm Reduction Association) en enkele andere organisaties verdeelden waardevolle rapporten.
De vergaderingen zelf volgden een saai ritueel. UNODC ambtenaren gaven presentaties en afgevaardigden van de lidstaten legden verklaringen af, die hoofdzakelijk bestonden uit de obligate opeenstapeling van stereotypen. Dit werd allemaal vertaald in een hele reeks talen. De zalen waren vooral tijdens de eerste twee dagen zo volgestouwd dat er nergens nog een zitplaats te vinden was, en dan zat je natuurlijk ook zonder hoofdtelefoon. Het geluidssysteem van de zaal en het lawaai waren van die aard dat ik een hoofdtelefoon moest gebruiken om een interventie in het Engels te verstaan. Het was dikwijls niet duidelijk wie er aan het woord was en welke organisatie de spreker vertegenwoordigde.
Op de derde dag koos ik voor deelname aan het randgebeuren “Niet zo stille partners”: de bijdrage van NGO’s aan de UNGASS-doelstellingen van 1988(!), georganiseerd door het Weense NGO comité. Ik had niet verwacht dat UNODC baas Costa al bij het begin zou spreken. Hij aarzelde niet, om de zogenaamde “pro-drug” organisaties, die hij ook bestempelde als “publieksvijanden”, te beledigen. Over de DPA (Drug Policy Alliance)-conferentie in New Orleans (waarvoor hij de uitnodiging aanvaardde, wat toen gezien werd als een moedig en hoopgevend gebaar) vertelde hij dat bij de 1200 deelnemers 1000 gekken onder invloed van drugs zaten. (Zo las ik later in de verslagen – persoonlijk dacht ik gehoord te hebben: “1000 gekken en de andere 200 waren onder invloed van drugs”. Een belangrijk verschil, maar de versie die de meeste mensen kennen, is al grof genoeg.)
Toen hij vroeg om uitgedaagd te worden, en zei open te staan voor radicale ideeën, besloot ik dezelfde vraag te stellen die hij ontweek en weigerde te beantwoorden bij de DPA-vergadering in New Orleans die hij al vermeldde: “Hoe verklaart u de relatief lage cijfers voor cannabisgebruik in Nederland, terwijl volwassenen daar in alle vrijheid cannabis kunnen roken?” Costa reageerde op dezelfde manier: hij ontweek de vraag en werd boos en onsamenhangend. De reactie kwam deze keer voor een groot en heterogeen publiek. Balazs Denes en Peter Sanosi (HCLU, Hongarian Civil Liberties Union) filmden het gebeuren en plaatsten het op hun website en op YouTube.
Achteraf was ik tevreden met mijn tussenkomst, maar toch bedacht ik dat ik nog betere argumenten had kunnen gebruiken … In elk geval illustreert dit incident wat Peter Webster mij eerder al mailde:
“In verband met mijn analyse van de drugverbodsgelovigen als misleide’ ware’ gelovigen tegenover geslepen ingewijde sekteleden: Afgaand op Costa’s reactie, is hij volgens mij een ingewijde. Hij is zich goed bewust van het feit dat de machtsstructuren het drugverbod als middel gebruiken om overal ter wereld controle uit te oefenen. Een ware gelovige zou de discussie over de vraag waarom het Nederlandse beleid druggebruik terugdringt, aangaan; een ingewijde daarentegen, kent de grote risico’s die aan zo’n discussie verbonden zijn en gaat ze ten allen tijde uit de weg.”
Persoonlijk kon ik ook nog enkele nieuwigheden opvangen of bijwonen:
De Boliviaanse regering legde een verklaring af namens President Evo Morales waarin hij protesteerde tegen de oproep van het INCB (International Narcotics Control Board) aan het adres van de Boliviaanse regering om een einde te stellen aan het gebruik van cocabladeren in Bolivia. Morales maakte duidelijk dat hij geen gehoor zal geven aan die oproep.
Italië leverde onverwacht kritiek op landgenoot Costa. Zij eisten “een evenwichtigere aanpak van het drugbeleid, met meer aandacht voor mensenrechten”. Ze wezen er ook op dat de bewering van UNODC dat het drugprobleem dankzij hun beleid is ‘bedwongen’, niet overeen stemt met de doelstellingen van UNGASS 1998, waarbij druggebruik en –productie in belangrijke mate zouden verminderen.
Duitsland verdedigde zich heftig tegen kritiek van het INCB op hun gebruiksruimtes (door de verbodsaanhangers ook wel “shooting galleries” of spuitgalerijen genoemd om het iets afstotelijker te laten klinken).
Tijdens het vijfdaagse evenement zag je meer en meer groepen goedgeklede mannen en vrouwen van over de hele wereld in gangen staan of zitten dichtbij de koffie- en broodjesstand, terwijl ze teksten, ontwerpverklaringen en –resoluties bespraken. De eindfase was immers in zicht en het werd tijd dat er een consensus werd bereikt over elke afzonderlijke tekst. Meestal ging het hierbij om details, maar in deze papierberg zaten ook bijdragen met werkelijke inhoud.
In de sessies werd er lang gediscussieerd over vele resoluties. Enkele van deze discussies waren nog lopende toen ik Wenen moest verlaten. De sessies liepen ’s avonds regelmatig uit en ik hoorde dat de agenda van de laatste dag met een paar uur werd uitgebreid. De eindresultaten zullen we kunnen lezen in de rapporten die IDPC en OSI zullen verspreiden.
Een ontwerpresolutie van Slovenia – die hier de EU vertegenwoordigde als waarnemend voorzitter – beschreef in detail een overzicht van activiteiten in het komende “jaar voor reflectie” naar aanleiding van het CND 2009. Deze vergadering zal geen UNGASS worden zoals in 1998; waarschijnlijk realiseert het UNODC zich dat er niet veel kan voorgelegd worden om trots op te zijn. De vergadering in 2009 zal een vergadering tussen ministers zijn en niet van de staatshoofden, maar ze zal besloten worden met een politieke verklaring die de politieke basis zal vormen voor het internationale drugbeleid voor de volgende periode. Er waren bezwaren tegen de strikte bepalingen waarmee de Sloveense resolutie de hele procedure al probeerde vast te leggen. Ook de uitkomst van deze discussie is mij nog niet bekend.
Hetzelfde geldt voor nog een aantal andere resoluties waarover zwaar werd gedebatteerd. Een Chinese resolutie riep op tot de organisatie van festiviteiten in Shanghai in 2009 ter nagedachtenis van de Internationale Opium Commissie, de “eerste intergouvernementele instantie op het gebied van drugcontrole” die samenkwam in Shanghai van 1 tot 26 februari 1909. Veel mensen werden niet goed van dit idee, wetende dat China de gewoonte heeft de jaarlijkse Nationale Dag van het Gevecht tegen Drugs te vieren met een aantal publieke terechtstellingen. Anderzijds had Mike Trace, coördinator van IDPC, begrepen dat het programma voor dit jaar nog volledig open lag en bood hij aan mee te werken aan de organisatie.
Uruguay diende een belangrijke ontwerpresolutie in: “Het verzekeren van de integratie van het VN mensenrechtensysteem in het internationale drugcontrolebeleid”. Dit lijkt vanzelfsprekend, maar voor sommige landen mag de kloof tussen de mensenrechten in de drugoorlog enerzijds en de mensenrechten in het VN Charter of in het werk van VN-raad voor de Mensenrechten anderzijds, geen beetje worden gedicht. Ik hoorde dat de tekst al behoorlijk verdund was door de tegenstand van China, Thailand en andere landen, voor er een akkoord werkt bereikt over een versie die voor iedereen aanvaardbaar was.
Unaniem beslissen
In het CND wordt er beslist door algemene consensus. Hierdoor kan de VS, geholpen door zijn economische macht en zijn bedreigingen aan het adres van landen afhankelijk van ontwikkelingshulp, eenvoudig elke consensus verhinderen terwijl ze andere landen wel kunnen dwingen akkoord te gaan me hun voorstellen. Op de momenten dat de EU als een blok optreedt, slagen ze er soms in om de VS mee te krijgen in de consensus. Dit was het geval bij de vraag naar een evaluatie, en het jaar reflectie tussen de CND vergaderingen van 2008 en 2009.
Resoluties zijn het sleutelelement bij de ontwikkeling van het beleid bij het CND. Hoe de tekst van de resolutie er uiteindelijk al uitzien blijft onzeker tot de laatste minuut van de besprekingen. En zelfs dan is niets zeker, want de uitvoering van een resolutie in de praktijk is afhankelijk van de bereidheid van nationale regeringen om fondsen te voorzien voor een specifiek project.
NGO activiteiten
Op de eerste dag organiseerdeen Human Rights Watch, het Canadese HIV/AIDS Legal Network, IHRA en de Beckley Foundation een “randevenement” onder de titel “Recalibrating the regime: drug control, health and human rights” (Het beleid hermeten: drugcontrole, gezondheid en mensenrechten). Tijdens de presentaties werden een aantal kritische noten geplaatst bij de extreem geweldadige Thaise versie van de drugoorlog. Premier Thaksin begon een paar jaar geleden met de brutale tactiek die gepaard ging met meer dan 2000 “bovenwettelijke dodingen” van drugdealers. Deze zaak is terug in de actualiteit omdat de Thaise regering onlangs aankondigde over te zullen gaan naar fase 2 van hun drugoorlog. Hoewel drie hooggeplaatste Thaise afgevaardigden verontwaardigd reageerden tegen de beschuldigingen van mensenrechtenschendingen, en beweerden dat zij de mensenrechten altijd respecteerden, vreest men dat de aangekondigde intensivering van de Thaise drugoorlog zal doorgaan zoals gepland. “Als er 4000 mensen moeten sterven, dan zij het zo”, liet de Thaise minister van Binnenlandse Zaken weten, enkele dagen voor de start van het CND.
Als nieuwtje kregen enkele afgevaardigden van NGO’s de kans de plenaire vergadering toe te spreken. Dit vereiste wel een ernstige inspanning omdat men uren moest wachten op het goede moment tijdens een pauze of als de voorzitter het gepast vond. Zo konden o.a. Stijn Goossens (INPUD), Deborah Small (Break the chains/OSI) en Gabor Somogvi (IDPC) enkele minuten spreken voor de plenaire vergadering. In het kader van hun inspanningen voor het opkrikken van het respect voor critici van het VN drugbeleid, bood IDPC een receptie aan bij de Britse Ambassadeur. Dit was een levendig en goed georganiseerd evenement met veel mogelijkheden tot netwerken.
Het Wereld Drugbeleid programma van OSI organiseerde een lunch/presentatie over “Vrouwen en drugbeleid: de realiteit van de handhaving” die zich vooral toespitste op de vernederende en wrede behandeling van vrouwelijke druggebruikers in de vroegere communistische staten en in Zuidoost Azië.
Conclusies
Het blijft natuurlijk de vraag in welke mate de activiteiten van kritische organisaties enig effect hebben. Het geweld tegen druggebruikers zal waarschijnlijk niet plotseling gaan verminderen in de landen met een kwalijke reputatie op dit gebied. Ook zullen de uitgaven voor gevangenissen en politie waarschijnlijk niet onmiddellijk worden teruggeschroefd.
We mogen toch ook wat verbetering verwachten, met name door de aanvaarding van schadebeperkingsmethoden (harm reduction); meer aandacht voor mensenrechten en hun interpretatie door andere VN agentschappen; minder doodvonnissen in drugzaken en meer geld voor behandeling. Dit is ook afhankelijk van het resultaat van de debatten over de resoluties. Om daarvan op de hoogte te blijven, stel ik voor te wachten op de verslagen van IDCP en andere organisaties die binnenkort voorgesteld worden. Zij hebben de middelen om dit van nabij op te volgen.
Het grootste gemis in de vergaderagenda was een debat over alternatieve manieren om drugproblemen te verminderen. Deze vraag werd gewoon niet gesteld en de organisatie van de agenda belette dat ze aan bod kwam bij de officiële vergaderingen. Costa’s reactie op mijn vraag toont aan dat UNODC haar theorie van het drugverbod niet kan of wil verklaren of verdedigen.
In het volgende ‘jaar voor reflectie’, waarin we waarschijnlijk de kans krijgen onze ideeën naar voor te brengen in de Burgermaatschappij- of NGO-vergaderingen van de EU en de VN, moeten we ons uiterste best doen om de discussie rond alternatieven voor het verbod op de agenda te krijgen en te houden. Als we dit niet doen zullen de rampzalige gevolgen van het drugverbod voortduren, hier en daar een beetje verzacht, maar in andere landen mogelijk in nog extremere vormen.
Op één punt ben ik het eens met de Amerikanen: het begrip ‘vaststelling’ is waarschijnlijk beter dan het begrip ‘evaluatie’. Wetenschappelijk gezien is de kwaliteit van de geleverde data eerder ondermaats en waarschijnlijk onvoldoende voor een ernstige evaluatie. Nochtans zijn we in de vele jaren van het drugverbod sinds de goedkeuring van de Enkelvoudige Conventie veel ervaring rijker geworden. Ervaring die voldoende basis biedt voor heldere conclusies met politieke gevolgen.
De vaststelling die zal dienen als basis voor het bepalen van het beleid voor de volgende tien jaar (het zou natuurlijk beter zijn dit om de 2 à 3 jaar te doen i.p.v. om de 5 of 10 tien jaar) moet een aantal onderwerpen zeker bespreken, maar de belangrijkste vraag zou moeten zijn: wat is de beste manier om drugs te reguleren? Het is onwaarschijnlijk dat één van de lidstaten deze vraag op de agenda zal laten zetten, het is dus aan de NGO’s om deze kwestie op de agenda te krijgen. In de huidige situatie zouden we een ernstige fout maken met verstrekkende gevolgen als wij de discussie over betere manieren om drugs te reguleren niet zouden voeren.