Sluiting van coffeeshops is het verkeerde antwoord op overlast.
Bron: NRC
Gepubliceerd: 28 oktober 2008
Verplaatsing naar de stadsrand is veel beter. Legalisering is de enige oplossing, stelt Freek Polak, ook internationaal.
De grensgemeenten Roosendaal en Bergen op Zoom zijn de overlast van coffeeshops zat en willen er op termijn van af (NRC Handelsblad, 23 oktober). Het hoofdredactioneel commentaar (‘De roes is verstoord’, 24 oktober) constateert dat de problemen inderdaad groot zijn.
Tegen coffeeshops worden de volgende argumenten aangevoerd: ze gaan gepaard met criminaliteit en overlast, bezoekers worden blootgesteld aan gezondheidsrisico’s en de risico’s treffen vooral kwetsbare groepen.
Maar is sluiting een goede oplossing? De criminaliteit wordt veroorzaakt door het verbod, niet door de cannabis. En om wat voor overlast gaat het? Er komen te veel buitenlandse bezoekers en die lopen in het centrum in de weg. Als het om automobilisten zou gaan die bijvoorbeeld goedkope benzine komen halen, zouden algauw praktische oplossingen worden gevonden zoals tankstations aan de rand van de stad, maar bij cannabisoverlast wordt in Roosendaal en Bergen op Zoom alleen aan sluiten of beperken gedacht. Maar hoe komt het dat we weinig meer horen over overlast in Venlo? Het antwoord is: twee coffeeshops zijn naar de grens verplaatst, er is voldoende parkeerruimte en er is controle op drugsrunners. Ook Maastricht overweegt verplaatsing.
De redenering waarop het verbod is gebaseerd, dat alleen een verbod kan beschermen tegen de gezondheidsrisico’s van drugs, is een historische vergissing gebleken. Het is net andersom: de gezondheidsrisico’s maken regulering door de overheid noodzakelijk.
Over de bescherming van de jeugd heeft burgemeester Leers van Maastricht verstandig gesproken: de coffeeshops worden zwaar gecontroleerd op het weigeren van jongeren, zwaarder dan in de alcoholbranche. Maar goede controle heeft niet plaats op de zwarte markt, waar ongeveer de helft van de Nederlandse cannabisgebruikers inkoopt.
Het probleem van harde maatregelen tegen de coffeeshops is dat deze de zwarte markt versterken. En daarmee vergroot die harde aanpak het aanbod van cannabis aan jongeren. En er zijn nu al te weinig coffeeshops om in de vraag van volwassen Nederlandse burgers te voorzien.
Mijn stelling is dat alleen wanneer volwassenen legaal cannabis kunnen kopen, het mogelijk zal zijn om aan jongeren de toegang tot cannabis te beperken.
Toen Nederland in 1976 besloot persoonlijk bezit en kleinschalige handel van cannabis toe te staan, werd een enorme toename van cannabisgebruik voorspeld. Het gebruik is inderdaad toegenomen, maar minder dan in veel andere landen met harde repressie. De Nederlandse statistieken (die internationaal als betrouwbaar worden beschouwd) geven sindsdien steevast een beeld dat rond of iets onder het gemiddelde ligt van de Europese Unie. Het cannabisgebruik door 15- en 16-jarigen is in Frankrijk 38 procent; in Nederland 28 procent (Nationale Drugmonitor 2007).
Duitsland en later Frankrijk hebben enige tijd harde kritiek op Nederland uitgeoefend. Deze aanvallen waren vooral publicitair, maar er is nooit een goed onderbouwde zaak van gemaakt in de VN of in de EU om de schadelijkheid van het Nederlandse beleid aan te tonen. Dat was niet omdat men het niet graag wilde, maar omdat belastende cijfers ontbraken. Nederland heeft zich wel verdedigd tegen de kritiek, maar wat zich nu wreekt is dat Nederland niet in VN-verband heeft aangedrongen op een fundamentele herziening van het beleid. Opeenvolgende Nederlandse regeringen vonden alle toestanden rond abortus en euthanasie wel genoeg, en willen niet weer als gidsland optreden.
In veel landen wordt gediscussieerd over het gedogen van cannabis, vooral in Engeland, en daarbij worden opmerkelijke uitspraken gedaan. In 2002 stond in de Review of UK drug policy van het Home Affairs Select Committee deze aanbeveling: „Dat de regering een discussie opstart in de Commission on Narcotic Drugs (het beleidsbepalende orgaan van UNODC) over alternatieven inclusief de mogelijkheid van legalisering en regulering, om het globale drugsdilemma aan te pakken.” De regering-Blair heeft dit niet overgenomen, ook niet toen Blair in mei 2003 van zijn persoonlijke staf, de Strategy Unit, een rapport ontving met de conclusie dat het verbod niet werkt.
Er is wel degelijk een uitweg. Geen gemakkelijke, maar ook geen onmogelijke. Nederland hoeft de internationale drugsverdragen niet op te zeggen. In de huidige situatie, waarin het verbod contraproductief is gebleken, kan Nederland verklaren dat deze verdragen op hoofdpunten hun betekenis hebben verloren, en dat zij niet langer kunnen dienen als uitgangspunt voor beleid.
Het belang van het gedoogbeleid is dat hiermee de theorie van het verbod wordt gefalsificeerd – om met Popper te spreken. Erkenning hiervan behoort tot radicale beleidswijzigingen te voeren. En dat wil men niet.
Ik vrees wel eens dat dit de ware reden is waarom men de coffeeshops wil sluiten.
Freek Polak is psychiater en bestuurslid van de Stichting Drugsbeleid.
De grensgemeenten Roosendaal en Bergen op Zoom zijn de overlast van coffeeshops zat en willen er op termijn van af (NRC Handelsblad, 23 oktober). Het hoofdredactioneel commentaar (‘De roes is verstoord’, 24 oktober) constateert dat de problemen inderdaad groot zijn.
Tegen coffeeshops worden de volgende argumenten aangevoerd: ze gaan gepaard met criminaliteit en overlast, bezoekers worden blootgesteld aan gezondheidsrisico’s en de risico’s treffen vooral kwetsbare groepen.
Maar is sluiting een goede oplossing? De criminaliteit wordt veroorzaakt door het verbod, niet door de cannabis. En om wat voor overlast gaat het? Er komen te veel buitenlandse bezoekers en die lopen in het centrum in de weg. Als het om automobilisten zou gaan die bijvoorbeeld goedkope benzine komen halen, zouden algauw praktische oplossingen worden gevonden zoals tankstations aan de rand van de stad, maar bij cannabisoverlast wordt in Roosendaal en Bergen op Zoom alleen aan sluiten of beperken gedacht. Maar hoe komt het dat we weinig meer horen over overlast in Venlo? Het antwoord is: twee coffeeshops zijn naar de grens verplaatst, er is voldoende parkeerruimte en er is controle op drugsrunners. Ook Maastricht overweegt verplaatsing.
De redenering waarop het verbod is gebaseerd, dat alleen een verbod kan beschermen tegen de gezondheidsrisico’s van drugs, is een historische vergissing gebleken. Het is net andersom: de gezondheidsrisico’s maken regulering door de overheid noodzakelijk.
Over de bescherming van de jeugd heeft burgemeester Leers van Maastricht verstandig gesproken: de coffeeshops worden zwaar gecontroleerd op het weigeren van jongeren, zwaarder dan in de alcoholbranche. Maar goede controle heeft niet plaats op de zwarte markt, waar ongeveer de helft van de Nederlandse cannabisgebruikers inkoopt.
Het probleem van harde maatregelen tegen de coffeeshops is dat deze de zwarte markt versterken. En daarmee vergroot die harde aanpak het aanbod van cannabis aan jongeren. En er zijn nu al te weinig coffeeshops om in de vraag van volwassen Nederlandse burgers te voorzien.
Mijn stelling is dat alleen wanneer volwassenen legaal cannabis kunnen kopen, het mogelijk zal zijn om aan jongeren de toegang tot cannabis te beperken.
Toen Nederland in 1976 besloot persoonlijk bezit en kleinschalige handel van cannabis toe te staan, werd een enorme toename van cannabisgebruik voorspeld. Het gebruik is inderdaad toegenomen, maar minder dan in veel andere landen met harde repressie. De Nederlandse statistieken (die internationaal als betrouwbaar worden beschouwd) geven sindsdien steevast een beeld dat rond of iets onder het gemiddelde ligt van de Europese Unie. Het cannabisgebruik door 15- en 16-jarigen is in Frankrijk 38 procent; in Nederland 28 procent (Nationale Drugmonitor 2007).
Duitsland en later Frankrijk hebben enige tijd harde kritiek op Nederland uitgeoefend. Deze aanvallen waren vooral publicitair, maar er is nooit een goed onderbouwde zaak van gemaakt in de VN of in de EU om de schadelijkheid van het Nederlandse beleid aan te tonen. Dat was niet omdat men het niet graag wilde, maar omdat belastende cijfers ontbraken. Nederland heeft zich wel verdedigd tegen de kritiek, maar wat zich nu wreekt is dat Nederland niet in VN-verband heeft aangedrongen op een fundamentele herziening van het beleid. Opeenvolgende Nederlandse regeringen vonden alle toestanden rond abortus en euthanasie wel genoeg, en willen niet weer als gidsland optreden.
In veel landen wordt gediscussieerd over het gedogen van cannabis, vooral in Engeland, en daarbij worden opmerkelijke uitspraken gedaan. In 2002 stond in de Review of UK drug policy van het Home Affairs Select Committee deze aanbeveling: „Dat de regering een discussie opstart in de Commission on Narcotic Drugs (het beleidsbepalende orgaan van UNODC) over alternatieven inclusief de mogelijkheid van legalisering en regulering, om het globale drugsdilemma aan te pakken.” De regering-Blair heeft dit niet overgenomen, ook niet toen Blair in mei 2003 van zijn persoonlijke staf, de Strategy Unit, een rapport ontving met de conclusie dat het verbod niet werkt.
Er is wel degelijk een uitweg. Geen gemakkelijke, maar ook geen onmogelijke. Nederland hoeft de internationale drugsverdragen niet op te zeggen. In de huidige situatie, waarin het verbod contraproductief is gebleken, kan Nederland verklaren dat deze verdragen op hoofdpunten hun betekenis hebben verloren, en dat zij niet langer kunnen dienen als uitgangspunt voor beleid.
Het belang van het gedoogbeleid is dat hiermee de theorie van het verbod wordt gefalsificeerd – om met Popper te spreken. Erkenning hiervan behoort tot radicale beleidswijzigingen te voeren. En dat wil men niet.
Ik vrees wel eens dat dit de ware reden is waarom men de coffeeshops wil sluiten.
Freek Polak is psychiater en bestuurslid van de Stichting Drugsbeleid.