[New Statesman (UK)
>http://info.newstatesman.com/?jlnk=lsl0010]
11 maart 2008
Door: Hugh O’Shaughnessy
Oproepen om in de hele Andes alle cocastruiken, tot de allerlaatste, uit te rukken, zijn eigenlijk hetzelfde als oproepen om de wijngaarden in de Champagnestreek te vernietigen, of om de tabaksvelden van Virginia te vertrappelen.
Als je in La Paz, de hoofdstad van Bolivia, bent, neem je de steile weg naar boven vanaf Plaza San Francisco, langs haar knappe koloniale kerk en haar prachtige bloemenmarkt tot het smalle kasseistraatje Sagárnaga. Daar vind je de verkopers van charqui, gedroogd rundsvlees en lamavlees. Aymara vrouwen met bolhoeden verkopen vers fruit en een verrassende verscheidenheid van vers gerooide aardappelen, en natuurlijk ook chuño, natuurlijk gedroogde aardappels waar Bolivianen dol op zijn. Boliviaans eten is altijd exotisch.
Naast de vrouwen op de stoep staan zakken met bleekgroene bladeren die de zoetzure groentengeur van de cocastruik verspreiden. Een pond coca bladeren zal bijna €2 kosten. Als je in het groot wil kopen kan je terecht in het splinternieuwe warenhuis in Villa Fátima, aan de andere kant van de stad waar de vrachtwagens elke dag aankomen van de beboste hellingen van de Yungas, beladen met 50kg pakketten cocabladeren. De cocaleros of kwekers hebben elk hun sector, maar het beste kwaliteitsblad komt van rond het dorp Caranavi, volgens de meeste mensen. Maar waar het blad ook vandaan komt, naar mijn ervaring zal het blad minder indruk maken dan een lekker kopje thee of één van die dure ‘latté’s’ van bij Starbucks.
Cocabladeren worden al duizenden jaren gekauwd door de bewoners van de hoge Andes in wat nu bekend staat als Bolivia, Peru en delen van Argentinië. De bladeren bieden een tijdelijke verlichting van koude en vermoeidheid die mensen ondergaan als ze leven en werken op een hoogte van 4.000 meter.
President Evo Morales hervormde de grondwet zodat de oude vooroordelen tegenover de meerderheid van de Bolivianen, die indiaans bloed hebben, geen kans meer krijgen. Het cocablad werd uitgeroepen tot nationaal erfgoed dat geprezen en bewonderd mag worden net zoals de plaatselijke gewoonten, het eigen rechtssysteem en de eigen talen.
Alles wijst erop dat het kauwen van coca nog nooit iemand schade heeft berokkent. Het is niet te vergelijken met de supergeconcentreerde coca alkaloïden die te vinden zijn in de drug cocaïne, een verdovend middel dat gemaakt wordt door de vraag van gebruikers in de VS en Europa. Cocaïne is verboden in Bolivia.
De verontwaardiging van de Boliviaanse en Peruviaanse regeringen was dan ook terecht toen zij vorige week te horen kregen dat het INCB (International Narcotics Control Board) het lef had hen op het matje te roepen omdat ze het kweken van cocastruiken niet wettelijk verbieden en het cocakauwen en de cocathee niet als crimineel beschouwen.
Morales stuurde een pittige boodschap naar VN secretaris-generaal Ban Ki-Moon en een hooggeplaatste delegatie van de INCB die deze week vergaderde in zijn Weense hoofdkwartier naar aanleiding van de tienjaarlijkse evaluatie van het internationale drugcontrolesysteem dat afgesproken werd in de Speciale Zitting van de Algemene Vergadering over Drugs van de VN (UNGASS) in 1998. In zijn brief verwees Morales – voor het geval dat de Koreaanse secretaris-generaal dit verband nog niet gelegd had – naar de VN verklaring van vorig jaar over de rechten van inheemse volkeren, die vooral werd aangenomen op aandringen van de inheemse volkeren van de Andes en Centraal Amerika, maar ook Australië over hoe ze de afgelopen eeuwen behandeld werden.
Voor de Boliviaanse president is dit een belangrijke zaak. Hij brak door bij de verkiezingen in 2005 als leider van de cocaleros. Hij handhaafde het verbod op cocaïneproductie in Bolivia, maar garandeerde elke boer minstens een kwart hectare (25m op 25m) voor het verbouwen van een 3-tal cocastruiken voor de bladeren.
De uitschuiver van de INCB deze maand zal de fans van de spectaculair inefficiënte “war on drugs” op langere termijn nog meer zorgen baren. Er zijn 2 belangrijke redenen voor het falen van deze drugoorlog. Ten eerste is het doel onbereikbaar, zij het in Aberdeen, Afghanistan of Atlanta, tenzij het de bedoeling is om gevangenissen te vullen met jonge mensen op de rand van de maatschappij – de echt rijke staatshoofden en drugbaronnen hebben genoeg geldmiddelen om uit de gevangenis te blijven met de hulp van dure advocaten of regelrechte omkoping.
Ten tweede omdat de oorlog gemakkelijkheidshalve voorbijgaat aan de ernstige drugs alcohol en tabak, die meer menselijke gezondheidsproblemen en ellende veroorzaken dan verdovende middelen. Uiteindelijk zullen de opiniemakers en kiezers opmerken dat er wel een groep politiek gemotiveerde regeringen eist dat de laatste cocastruik in de Andes wordt geëlimineerd, terwijl er anderzijds geen enkele oproep wordt gedaan om de wijngaarden in Bourgondië, de Californische Napa vallei of de Champagnestreek, te vernietigen. Noch worden er oproepen gelanceerd om de tabaksvelden in Virginia met de grond gelijk te maken. Een uitroeiing van de Poolse aardappelvelden en Ierse gerstvelden die de grondstoffen leveren aan de vodkadistilleerders en Guinnessbrouwers staat ook nog niet op de internationale agenda.
Is dat omdat daardoor wel eens zakenmensen en ministers van financiën geraakt kunnen worden in plaats van schamele inboorlingen of boeren?