Bron: NRC Handelsblad
4 maart 2008
Door: Ruud Vreeman, burgemeester van Tilburg; Gerd Leers, burgemeester van
Maastricht; Job Cohen , burgemeester van Amsterdam; Boris van der Ham,
Kamerlid voor D66; Krista van Velzen, Kamerlid voor de SP.
Bij het drugsbeleid telt het effect, niet de ideologie
Nederland moet innovatief en toonaangevend zijn in de komende discussie
in de VN over een nieuw internationaal drugsbeleid, vinden drie
burgemeesters en twee Kamerleden.
“Het internationale verdragsregime staat een geloofwaardig nationaal
beleid in de weg”
De Tweede Kamer wijdt morgen een debat aan het drugsbeleid. In 1998 had
de Nederlandse regering, samen met andere lidstaten zich voorgenomen om
de productie van en de handel in drugs te elimineren of in elk geval
drastisch te verminderen. Ook moest de vraag naar drugs sterk worden
teruggedrongen. Deze maand wordt in Wenen de balans opgemaakt om
vervolgens in 2009 een nieuwe politieke verklaring aan te nemen voor het
toekomstig drugsbeleid.
En waarvoor gaat Nederland zich hard maken? De regering spreekt tot nu
toe geen oordeel uit over de bereikte resultaten in de afgelopen tien
jaar. Is de illegale drugsmarkt in 2008 geëlimineerd of drastisch
teruggedrongen? Een retorische vraag. De regering stelt dat de bereikte
resultaten in de afgelopen tien jaar zullen moeten uitwijzen in welke
mate de actieplannen moeten worden aangepast. „Maatregelen moeten worden
geformuleerd op basis van de best mogelijke evidentie van effectiviteit”.
Een belangrijke stellingname! Het betekent dat niet louter ideologische
en (partij)politieke uitgangspunten het beleid moeten bepalen, maar dat
er gekeken moet worden naar wat daadwerkelijk werkt en tot resultaten leidt.
Het VN-debat is van cruciaal belang voor het toekomstig drugsbeleid.
Nederland is – samen met 183 landen – partij bij de drie internationale
verdragen over drugs en moet zijn beleid op die afspraken afstemmen. In
deze periode hebben de lidstaten de kans duidelijk te maken welk beleid
ze willen voeren en welke aanpassingen daarvoor nodig zijn.
Nederland is een erg belangrijke speler op dit toneel. Er is
internationaal kritiek op een aantal keuzes van Nederland, maar ook veel
waardering voor de innovatieve elementen in ons drugsbeleid. De
Nederlandse bijdrage aan het komende internationale debat is daarom van
groot belang en zou in ieder geval de twee volgende punten moeten inhouden.
Ten eerste heeft Nederland durven experimenteren met medische en sociale
hulpverlening aan verslaafden, verstrekking van methadon,
gebruikersruimten, spuitomruil en heroïneverstrekking. Allemaal
maatregelen die werken en tot resultaten leiden en daarom door steeds
meer landen worden overgenomen. Sommige landen zijn Nederland inmiddels
voorbijgestreefd door niet het beleid van gedogen te volgen, maar
wettelijke regelingen te treffen en dus explicietere keuzes te maken.
Duitsland heeft bijvoorbeeld een wet over de gebruikersruimten en is in
de afrondingsfase van een discussie over een wet voor de verstrekking
van heroïne. Het is tijd dat op wereldniveau deze praktijken van
therapie en beperking van de schade (harm reduction) tot de kern van het
beleid gaan behoren.
Sommige landen en de INCB (het orgaan van de VN dat op de uitvoering van
de verdragen toeziet) stellen dat deze innovatieve praktijken deels in
strijd zijn met de internationale verdragen. In 2009 moet dit punt ook
op het niveau van de VN worden geregeld. Terecht benadrukte minister
Koenders ter gelegenheid van Wereldaidsdag „de noodzaak van Harm
Reduction en de noodzaak van een actieve drugsdiplomatie door
Nederland”. Het is nu meer dan ooit noodzakelijk dat Nederland op dit
punt leiderschap toont.
Een tweede punt betreft het cannabisbeleid. Na 30 jaar praktijk met
gedogen wordt door iedereen erkend dat dit beleid inconsistent en
ongeloofwaardig is. Het moet effectiever en er moet hierover een
internationaal debat op gang gebracht worden. In december jl. is er een
resolutie opgesteld waarin de ondertekenaars de regering vragen met
voorstellen te komen die in het kader van de zogeheten UNGASS-evaluatie
van de Verenigde Naties aan de orde gesteld kunnen worden.
Vertrekpunt voor deze oproep is de constatering dat het huidige
internationale verdragsregime een consistent en geloofwaardig nationaal
beleid in de weg staat. Dit slaat niet alleen op Nederland, cannabis
wordt immers overal geproduceerd en verhandeld en wordt door meer dan
170 miljoen mensen in de wereld gebruikt.
In het enkelvoudig verdrag over drugs van 1961 is de bepaling opgenomen
dat het gebruik van cannabis voor andere dan medische en
wetenschappelijke doeleinden binnen 25 jaar beëindigd moest worden. Wij
zijn nu bijna een halve eeuw verder en de illusie dat strafrechtelijke
vervolging de markt onder controle zou krijgen, is vervlogen. De
bestuurlijke en justitiële last blijft enorm en het ontbreekt de
overheid aan beleidsinstrumenten om kwaliteit en THC-gehalte te
controleren ten behoeve van de volksgezondheid.
Een groot aantal rapporten, onderzoeken, resoluties en moties in
verschillende landen hebben verandering van het beleid bepleit. Ze zijn
echter afgewezen, net als voorstellen hier voor een regeling voor de
‘achterdeur’, vanwege de strijdigheid met de internationale verdragen.
Van de Nederlandse regering wordt niet meer gevraagd dan „op basis van
de best mogelijke evidentie van effectiviteit” een debat te ondersteunen
en te faciliteren en het onderwerp tezamen met andere landen op de
internationale agenda te zetten.