Bron: Trouw (NL): deVerdieping
5 maart 2008
Door: Victor Everhardt en Margriet van Laar, programmahoofd preventie
Trimbos-instituut; hoofd Nationale Drug Monitor
Zie ook het verslag van het debat over drugsbeleid in de Tweede Kamer
Als enige land gedoogt Nederland softdrugs. Maar er is nooit onderzocht
of het heeft opgeleverd wat de politiek ermee beoogde.
Al dertig jaar heeft Nederland een drugsbeleid dat wereldwijd uniek is.
In 1976 koos de politiek, na advies van een speciaal ingestelde
staatscommissie, voor een beleid waarin duidelijk onderscheid wordt
gemaakt tussen harddrugs en softdrugs. Kritiek en lof is er sindsdien
altijd geweest, zowel op het geheel als op onderdelen. Ook in het
Kamerdebat, donderdag, over het drugsbeleid zal die kritiek weer aan bod
komen. Er is echter nooit grondig geëvalueerd wat de effecten zijn van
het Nederlandse drugsbeleid. Zo’n evaluatie is zo langzamerhand
hoognodig.
Het Nederlandse beleid ligt internationaal regelmatig onder vuur.
Centraal staat sinds dertig jaar niet de strijd tegen drugshandel, maar
de bescherming van de volksgezondheid. Het uitgangspunt is druggebruik
te voorkomen en de risico’s ervan te beperken. Ook maakt Nederland, als
enige, onderscheid tussen soft- en harddrugs en het principe van ‘de
scheiding der markten’. Het achterliggende idee is om de verkoop van
softdrugs als cannabis uit handen te houden van de verkopers van
harddrugs, opdat cannabisgebruikers minder risico lopen om harddrugs te
gaan gebruiken. Coffeeshops worden gedoogd. Hoewel de ‘scheiding der
markten’ een belangrijke pijler van het beleid is, is nooit onderzocht
of het wel werkt en heeft uitgepakt zoals het bedoeld is.
Ook het onderscheid tussen soft- en harddrugs staat de laatste tijd ter
discussie. Om daar voor eens en altijd een antwoord op te geven is een
nieuwe, kritische analyse van de risico’s van cannabis en andere drugs
noodzakelijk.
Een belangrijke vraag is bijvoorbeeld of anno 2008 de risico’s van
softdrugs nog steeds aanvaardbaar zijn, vergeleken met die van
harddrugs. Onderzoek is ook nodig naar de risico’s van nieuwere drugs,
zoals xtc, die sinds 1976 op de markt zijn verschenen. Een groep Britse
deskundigen heeft vorig jaar gepoogd om de schadelijke gevolgen van het
gebruik van tal van drugs in kaart te brengen en te vergelijken. Zo’n
onderzoek kan ook in Nederland van grote waarde zijn.
Natuurlijk is er uit eerder onderzoek al wel het een en ander bekend.
Jaarlijks worden in verschillende publicaties cijfers gepresenteerd over
druggebruik. Die cijfers, bijvoorbeeld over druggebruik en drugssterfte,
tonen aan dat Nederland het internationaal niet slecht doet. Door de
jaren heen hebben veel Europese landen ook elementen van het Nederlandse
beleid overgenomen. In veel landen kwamen er (school)preventieprojecten
en kunnen harddrugsverslaafden spuiten omruilen.
Toch tonen de cijfers niet aan wat precies de voor- en nadelen zijn van
het Nederlandse beleid. Slechts op deelterreinen zijn er evaluaties
uitgevoerd, bijvoorbeeld toen er discussie was over het verhogen van de
leeftijdsgrens in coffeeshops.
Er zijn nog talloze blinde vlekken. Bijvoorbeeld op het gebied van
cannabis. Het gebruik van wiet en hasj is niet gestegen. In 2005 nam 3,3
procent van de bevolking wel eens softdrugs. Ook onder scholieren lijkt
het gebruik de laatste jaren vrij stabiel, nadat tot 1996 sprake was van
een sterke stijging.
Daar staat tegenover dat steeds meer softdruggebruikers een beroep doen
op de verslavingszorg. Die trend is er niet alleen in Nederland,
hetzelfde gebeurt in veel andere Europese landen. Wat het betekent, is
niet duidelijk. Komen meer mensen in de problemen vanwege
cannabisgebruik? Is de kwaliteit van het hulpaanbod verbeterd? Of heeft
het toch te maken met de sterke stijging van het thc-gehalte in
nederwiet, en met de voorkeur van een groep jonge gebruikers voor sterke
wiet? Wederom relevante vragen, waarop we helaas het antwoord schuldig
moeten blijven.
Wil de Nederlandse politiek, met rechte rug, het drugsbeleid voor de
toekomst verder vormgeven, dan is een gedegen evaluatie voorwaarde. In
de jaren zeventig werd het drugsvraagstuk belangrijk genoeg gevonden om
er een Staatscommissie voor in het leven te roepen. Waarom nu niet?